ECLI:NL:GHARL:2023:10141

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.324.873/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging hypothecaire kredietovereenkomst en redelijkheid en billijkheid in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door twee appellanten tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. De appellanten hebben in eerste aanleg geprobeerd de opzegging van hun bankrelatie door Rabobank te voorkomen. Rabobank had de bankrelatie, inclusief hypothecaire financieringen, opgezegd per 27 april 2023, omdat de appellanten betrokken waren bij niet-integere activiteiten, waaronder de verhuur van een deel van hun schuur aan een persoon die betrokken was bij een explosie en drugslab. De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering van de appellanten afgewezen, maar de subsidiaire vordering deels toegewezen door hen een termijn van zes maanden te geven om de woning onderhands te verkopen. De appellanten zijn in hoger beroep gegaan om de primaire vordering alsnog toegewezen te krijgen.

Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld en geconcludeerd dat de opzegging van de bankrelatie door Rabobank niet onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelt dat Rabobank goede redenen had om de bankrelatie te beëindigen, waaronder de schade aan het onderpand en de betrokkenheid van de appellanten bij illegale activiteiten. De appellanten hebben niet aangetoond dat de opzegging onterecht was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellanten tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.324.873/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 198526
arrest in kort geding van 28 november 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna:
[appellanten],
advocaat: mr. W. Wallinga,
tegen
de Coöperatieve Rabobank U.A.,
die is gevestigd in Amsterdam,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
Rabobank,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Na het tussenarrest van 13 juni 2023 heeft op 2 oktober 2023 een enkelvoudige
mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van de zitting is een verslag
(proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Rabobank heeft in een brief van 25 oktober 2022 de bankrelatie met
[appellanten] , inclusief de hypothecaire financieringen, opgezegd per 27 april 2023. Volgens [appellanten] is het beroep van Rabobank op haar beëindigings- en opeisingsbevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
2.2.
[appellanten] hebben bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland primair gevorderd Rabobank te verbieden uitvoering te geven aan de opzegging en opeising van de hypothecaire geldleningen en Rabobank te bevelen de bankrelatie met hen voort te zetten. Subsidiair hebben [appellanten] gevorderd Rabobank te gebieden om aan hen een termijn van twaalf maanden na 27 april 2023 te verstrekken om de woning onderhands te kunnen verkopen. Zowel primair als subsidiair hebben
[appellanten] gevorderd Rabobank te veroordelen om aan hen € 925,- aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering afgewezen. Hij heeft geoordeeld dat Rabobank de bankrelatie heeft mogen opzeggen en dat het belang van Rabobank bij opzegging van de bankrelatie zwaarder weegt dan het belang van
[appellanten] bij voortzetting daarvan. De voorzieningenrechter heeft de subsidiaire vordering deels toegewezen, en heeft Rabobank geboden om aan [appellanten] een termijn van zes maanden na 27 april 2023 te verstrekken om de woning onderhands te kunnen verkopen. Dit omdat Rabobank daartoe bereid was en een onderhandse verkoop van de woning in het belang van beide partijen is. De voorzieningenrechter heeft afgewezen de gevorderde vergoeding tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Tegen dit vonnis zijn [appellanten] met zes bezwaren (grieven) opgekomen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen primaire vordering alsnog wordt toegewezen.
2.4.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Dat wordt hierna uitgelegd. Daarvoor zijn allereerst de feiten van belang.

3.De feiten

3.1.
Rekening houdend met wat [appellanten] in grief I over de feiten hebben betoogd, staat (als gesteld en niet weersproken) het volgende tussen partijen vast.
3.2.
[appellanten] zijn sinds 2004 eigenaren van het perceel aan de
[adres] in [woonplaats1] . Voor de aankoop van de woning heeft Rabobank in 2004 een hypothecaire geldlening aan [appellanten] verstrekt, die later is ‘opgedeeld’ in een viertal hypothecaire geldleningen: twee van 16 april 2007 en twee van 11 mei 2008.
3.3.
Op de hypothecaire geldleningsovereenkomsten zijn de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) en de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobank 2005 (hierna: AV) van toepassing. In artikel 35 ABV is geregeld dat Rabobank met toepassing van artikel 2 lid 1 ABV de bankrelatie mag opzeggen. Op grond van
artikel 2 lid 1 ABV heeft Rabobank een contractuele zorgplicht die meebrengt dat zij zorgvuldig om moet gaan met de belangen van haar klanten. Een bank mag een bancaire relatie daarom niet zonder meer eenzijdig opzeggen op grond van het beleid en/of de eigen algemene voorwaarden. De klant moet op zijn beurt voldoen aan zijn verplichtingen tegenover de bank. Ook dat is vastgelegd in artikel 2 (lid 2) ABV.
3.4.
Tot zekerheid van de verstrekte financieringen heeft de bank een recht van hypotheek verkregen op het perceel van [appellanten] . In de hypotheekakte zijn Algemene hypotheekvoorwaarden opgenomen.
3.5.
[appellanten] wonen in het achterste deel van de woning (vanaf de straat bezien) en hun dochter woont met haar twee kinderen in het voorste deel van de woning. De dochter werkt 40 uur per week bij een vastgoedbeheerder in Groningen. [appellante] brengt haar kleinkinderen naar school en haalt ze weer op. Nadat de kleinkinderen bij [appellanten] hebben gegeten, gaan zij rond 18.00 uur naar hun moeder.
3.6.
Op het perceel van [appellanten] staat ook een schuur. Het voorste deel van de schuur is bij [appellanten] in gebruik als opslagruimte en als stal voor hun dieren (schapen, alpaca’s en mini varkens). In maart 2022 hebben [appellanten] het achterste deel van de schuur verhuurd aan iemand die zich presenteerde als de heer [naam1] .
3.7.
Op 31 mei 2022 heeft in het aan [naam1] verhuurde gedeelte van de schuur een explosie plaatsgevonden, waarbij het dak deels eraf is geblazen. Bij de explosie zijn een dode en een gewonde gevallen. De gebeurtenis heeft tot veel publiciteit geleid. De politie heeft op de website www.politie.nl gepubliceerd:
“Dinsdagavond 31 mei kregen de hulpdiensten de melding van een brand aan de [adres] nabij [woonplaats1] . In het pand waar de melding vandaan kwam trof de politie een synthetisch drugslab. (…) Onderzoek wees al snel uit dat de ontploffing is ontstaan door een drugslab in werking (…) In het pand zijn diverse ketels aangetroffen voor de productie van synthetische drugs.
3.8.
Rabobank is vervolgens een onderzoek gestart. Op 4 juli 2022 heeft tussen partijen een bespreking plaatsgevonden.
3.9.
In een brief van 25 oktober 2022 heeft Rabobank aan [appellanten] bericht dat zij per 27 april 2023 de hypothecaire financieringen opzegt en opeist. De brief luidt verder, voor zover van belang:

Rabobank heeft vastgesteld dat haar rekening en hypotheek (in)direct betrokken zijn geweest bij niet-integere activiteiten. Uit openbare bronnen is te herleiden dat op uw woonadres een explosie heeft plaatsgevonden en als gevolg hiervan een drugslab is ontdekt. Het object is door Rabobank gefinancierd. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat u een of meerdere ruimtes heeft verhuurd zonder goedkeuring van Rabobank. Tevens is vastgesteld dat er huurgelden op onze rekening zijn ontvangen. Hierdoor is Rabobank betrokken geraakt bij niet-integere activiteiten en mogelijk niet-integere herkomst van gelden, hierdoor zegt zij de relatie met u op.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Dit is een kort geding. Dat betekent dat eerst moet worden onderzocht of [appellanten] in hoger beroep (nog steeds) een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vordering [1] . Dat is naar het oordeel van het hof het geval. De door de voorzieningenrechter gegeven termijn om de woning onderhands te kunnen verkopen, is op 27 oktober 2023 geëindigd. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft Rabobank verklaard de datum van dit arrest af te zullen wachten, maar zij is nog steeds voornemens om tot executoriale verkoop van de woning te komen.
4.2.
Voor toewijzing van de vordering van [appellanten] in dit kort geding is nodig dat voldoende aannemelijk is dat de rechter in een nog aan te spannen bodemprocedure tot het oordeel zou komen dat Rabobank tot voorzetting van de bankrelatie met [appellanten] gehouden is.
4.3.
De eerste grief van [appellanten] richt zich tegen een door de voorzieningenrechter vastgesteld feit. Omdat het hof de feiten zelf heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met wat [appellanten] in verband van deze grief hebben aangevoerd, hebben [appellanten] geen belang bij een afzonderlijke bespreking van deze grief. Aan
grief Iwordt voorbijgegaan.
4.4.
[appellanten] hebben niet gegriefd tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat Rabobank (op grond van artikel 35 en artikel 2 ABV) contractueel bevoegd is om de bankrelatie met hen te beëindigen. Het hof zal daar daarom ook vanuit gaan.
4.5.
Ter beoordeling ligt voor of deze opzegging rechtsgeldig is. Dit moet beoordeeld moet worden aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt mee dat de beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [2] Grieven II t/m V van [appellanten] richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat daarvan geen sprake is. Het is in dit kort geding aan [appellanten] om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit volgt dat de opzegging van Rabobank van de bankrelatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij zijn daar naar het oordeel van het hof niet in geslaagd.
4.6.
Rabobank had naar het oordeel van het hof de volgende goede redenen om haar bankrelatie met [appellanten] op te zeggen.
Ten eerste: de beschadiging
4.7.
De schuur is door de explosie zwaar beschadigd. Op grond van artikel 2 sub a van de Algemene hypotheekvoorwaarden zijn [appellanten] verplicht het onderpand in goede staat te houden. Artikel 2 sub e van de Algemene hypotheekvoorwaarden verplicht [appellanten] het onderpand verzekerd te houden. Verzekeraars dekken in de regel geen onderpanden waarin een (illegaal) drugslab is gevestigd. Artikel 15 van de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen 2005 bepaalt (zelfs) dat de geldlening onmiddellijk opeisbaar is als het onderpand is beschadigd, wat het geval is.
Ten tweede: in het achterste deel van de schuur is een drugslab in werking aangetroffen
4.8.
In het nieuwsbericht dat de politie over de explosie heeft geplaatst, staat dat onderzoek al snel uitwees dat de ontploffing is ontstaan door een drugslab in werking. De politie heeft verder bericht dat ter plekke diverse ketels zijn aangetroffen voor de productie van synthetische drugs. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat zich in het verhuurde gedeelte van de schuur een drugslab in werking bevond. Anders dan
[appellanten] in
grief IIbetogen, is voor die vaststelling niet nodig dat het politieonderzoek is afgerond. Deze grief slaagt niet.
4.9.
Met de aanwezigheid van een drugslab in werking in het achterste deel van de schuur hebben [appellanten] hun zorgplicht tegenover Rabobank geschonden. Bovendien hebben zij de huurder niet om een legitimatie hebben gevraagd, terwijl later is gebleken dat de bij de explosie overleden persoon die zich heeft voorgedaan als huurder [naam1] , in werkelijkheid een andere naam had. Dit alles, terwijl [appellanten] eerder geconfronteerd zijn met een huurder die een wietplantage in de schuur was begonnen. Bovendien heeft [appellant] verklaard gesealde pallets gezien te hebben, maar niet te hebben onderzocht wat zich in die pallets bevond.
Ten derde: [appellanten] hebben het achterste deel van de schuur verhuurd zonder toestemming van Rabobank
4.10.
De verhuur van het achterste deel van de schuur is in strijd met het in de hypotheekakte opgenomen huurbeding.
4.11.
Niet in geschil is dat [appellanten] voor de verhuur van het achterste deel van de schuur geen expliciete toestemming van Rabobank hebben. Volgens [appellanten] mochten zij er echter op vertrouwen dat Rabobank akkoord ging met verhuur van (delen van) het onderpand. Daartoe stellen zij in hoger beroep dat de woning vanaf 2014 eerder verhuurd is geweest, dat Rabobank daar wetenschap van had, en daar niets tegen heeft gedaan. Rabobank betwist dat. Evenwel ook als Rabobank eerder met een huursituatie is geconfronteerd en toen geen beroep op het huurbeding heeft gedaan, brengt dat niet mee dat zij het recht om dat nu wel te doen heeft verwerkt of dat zij daarop geen beroep meer zou mogen doen.
4.12.
Het enkele gevolg van de opzegging dat [appellanten] de woning moeten verkopen, dat zij, hun dochter en hun kleinkinderen moeten omzien naar andere woonruimte en dat het bij een gedwongen verkoop mogelijk is dat een restschuld overblijft (wat gezien de hoogte van de schuld en de prijs waarvoor de woning te koop staat nog maar de vraag is) maakt niet dat de beëindiging toch onaanvaardbaar is.
4.13.
Grieven III t/m Vslagen niet. In hoeverre het een schending van de contractuele verplichtingen vormt dat dochter en kleinkinderen in de woning (hebben) mogen verblijven, kan verder buiten bespreking blijven.
4.14.
Geoordeeld wordt dat niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Rabobank tot voorzetting van de bankrelatie met [appellanten] gehouden is. Omdat daarmee niet aannemelijk is dat Rabobank tekort is geschoten tegenover [appellanten] , slaagt
grief VI,tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijk incassokosten, niet.
De conclusie
4.15.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
4.16.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 15 februari 2023;
5.2.
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van Rabobank:
- € 783,- aan griffierecht
- € 2.366,- aan salaris van de advocaat van Rabobank (2 procespunten x appeltarief II);
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M.W. Zandbergen en C.S. Schür, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.

Voetnoten

1.zie HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, NJ 2003/343
2.HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853