ECLI:NL:GHARL:2023:10142

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.327.957/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van meerwerkfactuur en schadevergoeding bij renovatie- en verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 15 maart 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen [appellant], de opdrachtgever, en PRL Bouw B.V., de aannemer, over een meerwerkfactuur en een schadevordering. PRL heeft renovatie- en verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [appellant] en heeft een meerwerkfactuur van € 11.837,43 gestuurd, die [appellant] weigert te betalen. Hij stelt dat de factuur onvoldoende gespecificeerd is en dat een deel van de kosten door PRL zelf is veroorzaakt. Daarnaast vordert [appellant] een schadevergoeding van € 6.805,01 wegens ondeugdelijk werk.

De kantonrechter heeft de vordering van PRL grotendeels toegewezen, maar slechts een klein deel van de schadevordering van [appellant]. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de vordering van PRL overwegend moet worden afgewezen en dat de vordering van [appellant] grotendeels moet worden toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenstemming was over de meerwerkopdrachten, wat in strijd is met de algemene voorwaarden van PRL. Het hof heeft de schade van [appellant] vastgesteld op € 4.841,16, en PRL veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw beslist, waarbij het de vordering van PRL tot betaling van € 2.088,- heeft toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en PRL heeft veroordeeld tot betaling van de kosten van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.957/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9812978
arrest van 28 november 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. Evers te Amsterdam,
tegen
PRL Bouw B.V.,
die is gevestigd in Delft,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
PRL Bouw B.V.,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 15 maart 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. [appellant] heeft een dagvaarding in hoger beroep uitgebracht en samen met een memorie van grieven bij het hof ingediend. PRL is in hoger beroep niet verschenen. Tegen die partij is daarom ‘verstek’ verleend.

2.De kern van de zaak

2.1
PRL heeft renovatie- en verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [appellant] . Die partij weigert een meerwerkfactuur te betalen die PRL in aanvulling op de oorspronkelijke aanneemsom heeft gestuurd. Hij vindt dat deze factuur onvoldoende is gespecificeerd en deels betrekking heeft op kosten die PRL zelf heeft veroorzaakt. [appellant] beweert op zijn beurt een schadevordering te hebben, omdat het werk ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd. Dat geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
Op 1 november 2021 heeft PRL € 11.837,43 voor meer- en minderwerk aan [appellant] in rekening gebracht. [appellant] heeft deze factuur niet betaald, en op 31 januari 2022 heeft hij in plaats van nakoming vervangende schadevergoeding van PRL geëist, nadat hij PRL op 1 december 2021 had aangemaand om gebreken in het werk te herstellen.
2.3
PRL heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van in totaal € 12.809,28, vermeerderd met wettelijke rente over het bedrag van de meerwerkfactuur vanaf de dagvaarding en met kosten. [appellant] heeft daar een schadevordering van € 6.805,01 tegenover gesteld – ook vermeerderd met rente en kosten. Die vordering ziet op herstelkosten die door Rhino Bouw aan hem op 1 mei 2022 in rekening zijn gebracht.
2.4
De kantonrechter heeft de vordering van PRL voor het overgrote deel toegewezen (€ 10.896,05 voor het meerwerk, vermeerderd met rente en kosten). De vordering van [appellant] is slechts tot een bedrag van € 556,60 toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen PRL alsnog worden afgewezen en dat de vordering van [appellant] alsnog geheel wordt toegewezen. [appellant] vordert ook een veroordeling van PRL om alles terug te betalen wat [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis al aan PRL heeft voldaan.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de vordering van PRL alsnog overwegend moet worden afgewezen en dat de vordering van [appellant] grotendeels moet worden toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.
De meerwerkopdrachten staan niet op schrift
3.2
Op de aannemingsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van PRL van toepassing. Daarin is voorgeschreven dat meer- of minderwerk pas geldig is vanaf het moment dat deze wijzigingen door middel van een aanvullende of gewijzigde overeenkomst schriftelijk door beide parten zijn aanvaard. Van een schriftelijke vastlegging van het gedeclareerde meerwerk is in deze zaak geen sprake, maar de kantonrechter heeft het beroep van [appellant] daarop verworpen, omdat het voor beide partijen duidelijk was dat sprake was van meer- en minderwerk. [appellant] erkent volgens de kantonrechter ook dat hij voor meerwerk moet betalen, en bestrijdt alleen de omvang van als meerwerk aan te merken werkzaamheden.
3.3
Volgens [appellant] miskent de kantonrechter hiermee dat het er niet enkel om gaat dat partijen wisten dat sprake was van meer- en minderwerk, maar dat het juist gaat over de vraag welk meer- en minderwerk het dan precies betreft en welke kosten daarmee gepaard gaan. Daarover dient tussen partijen duidelijkheid en overeenstemming te bestaan – temeer omdat met de meerwerkfactuur ruim 30% bovenop de oorspronkelijke aanneemsom kwam en PRL bij aanvang van de werkzaamheden op de hoogte was van het beschikbare budget. Dat budget was immers aanleiding om de oorspronkelijke offerte van € 43.327,20 naar € 37.705,94 terug te brengen. Dat [appellant] het meer- en minderwerk heeft aanvaard, blijkt volgens hem nergens uit.
3.4
Deze klacht treft doel. De algemene voorwaarden vereisen schriftelijke overeenstemming over wijzigingen in de overeenkomst die een hogere prijs tot gevolg hebben. Dit is een strengere eis dan die artikel 7:755 BW stelt, aangezien volgens dit wetsartikel meerwerk mondeling kan worden overeengekomen, terwijl de aannemer een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, dan wel de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Dit brengt mee dat PRL alleen recht heeft op betaling van meerwerk indien en voor zover dit is overeengekomen op de in de overeengekomen voorwaarden voorgeschreven wijze of door [appellant] is erkend [1] . Dat is slechts deels aan de orde. Het meerwerk wordt door [appellant] namelijk erkend tot een bedrag van € 3.445,-. Daarop brengt hij wel € 1.357,- in mindering. Per saldo resteert daarmee een erkende meerwerkvordering van € 2.088,-. Dat daarover wettelijke rente is verschuldigd vanaf 15 november 2021, heeft [appellant] niet bestreden.
Kosten van herstel
3.5
Dat [appellant] op zijn beurt wel recht heeft op betaling van een vervangende schadevergoeding (kosten van herstel van ondeugdelijk werk), staat in dit hoger beroep niet ter discussie. De kantonrechter heeft van de gevorderde kosten echter slechts een klein deel toegewezen: herstelkosten voor een bovenblad en een zijvleugel ad € 556,60 inclusief btw. Ook daar komt [appellant] tegen op. Alle door Rhino Bouw in rekening gebrachte werkzaamheden hadden volgens hem aantoonbaar betrekking op gebreken die aan PRL kunnen worden toegerekend. Het hof overweegt het volgende.
3.6
Zoals de kantonrechter heeft overwogen, heeft [appellant] PRL op drie gebreken gewezen waarvoor geen schadevergoeding is toegewezen: een CV- ketelstoring door drukuitval, een gebrek aan de mechanische ventilatie van het toilet en het niet juist aangesloten zijn van de tussenmeter in de groepenkast. De schade van herstel van deze gebreken moet objectief worden vastgesteld. Volgens de kantonrechter is echter niet gebleken dat de hiervoor door Rhino Bouw uitgevoerde werkzaamheden voor rekening van PRL zouden moeten komen. Dat de gebreken terug te voeren zijn op werkzaamheden die PRL heeft uitgevoerd, was namelijk niet vast komen te staan. [appellant] had dit niet onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van een nadere verklaring van Rhino Bouw over de aard en de oorzaak van de werkzaamheden.
3.7
De kantonrechter kwam tot dit oordeel nadat PRL het verweer had gevoerd dat uit de factuur van Rhino Bouw blijkt dat [appellant] meer werkzaamheden heeft laten uitvoeren dan het herstel van de genoemde punten. PRL is niet in verzuim gebracht ter zake van gebreken die niet in de ingebrekestelling staan opgenomen. Ook zijn enkele kostenposten volgens PRL erg hoog voor de te verrichten werkzaamheden.
3.8
Nu [appellant] niet heeft onderbouwd dat PRL kan worden geacht in verzuim te zijn gekomen ten aanzien van andere tekortkomingen dan waarvoor in gebreke is gesteld, moet de schadevordering daartoe naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep worden beperkt. Zoals [appellant] zelf in zijn grieven aangeeft, zag de ingebrekestelling niet op schade die is ontstaan door een lekkage bij een rookgasafvoer en het goed afhangen van deuren (memorie van grieven onder 3.53). De onderbouwing van de overige schade is nu als volgt.
- de cv-ketel
Gefactureerd is € 2.256,- exclusief 21% btw. De toelichting op de factuur luidt dat de ketel drukverlies had en dat meerdere koppelingen lekkage veroorzaakten. Onder de vloer zijn koppelingen hersteld, en koppelingen bij de cv-ketel zijn vervangen. Diverse malen moest de gehele installatie worden geleegd, gevuld en ontlucht. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd met 2 man in 2,5 dagen. In de nadere toelichting schrijft Rhino Bouw hierover opnieuw dat diverse koppelingen zijn hersteld en dat bij de cv zelf koppelingen zijn vervangen die niet meer te herstellen waren. Koppelingen die onder de keuken (kruipruimte) zaten, waar ze van de bestaande leidingen overgingen op de nieuwe richting de vloerverwarmingsunit, lekten minimaal, waardoor de storing bleef terugkomen.
- de mechanische ventilatie van het toilet
Gefactureerd is € 1.160,- exclusief 9% btw en € 220,- excl. 21 % btw. In de toelichting op de factuur staat dat deze ventilatie niet meer werkte en dat het plafond in de hal moest worden verwijderd, dichtgemaakt, gegipst, gestukt en gesaust. Nadien heeft Rhino Bouw toegelicht dat uit onderzoek bleek dat de buis niet meer aangesloten zat. Om dit te herstellen moest het plafond/de koof losgemaakt worden. De buis en het plafond zijn daarna hersteld.
- de tussenmeter in de groepenkast
Gefactureerd is € 480,- exclusief 21% btw voor het aansluiten op de nieuwe kabels en bedrading. In de latere toelichting van Rhino Bouw staat dat de tussenmeter nergens op was aangesloten en dat deze alsnog met wat nieuwe bekabeling op het kantoor/de hobbyruimte is aangesloten.
3.9
Het hof acht deze schadeposten hiermee voldoende onderbouwd en aannemelijk. Dat betekent dat de schade van [appellant] in totaal € 4.841,16 beloopt (2.256,- + 1.160,- + 220,- + 480,- + btw).
De conclusie
3.1
Het hoger beroep slaagt grotendeels. Omdat PRL overwegend in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. De kostenveroordeling van de kantonrechter in de oorspronkelijke conventie zal worden vernietigd; PRL zal ook wat dat betreft alsnog in de proceskosten worden veroordeeld. Onder dergelijke kosten vallen de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. Die rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2] Voor de duidelijkheid zal het hof het eindvonnis geheel vernietigen en opnieuw beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 15 maart 2023 en beslist het volgende.
veroordeelt [appellant] tot betaling aan PRL van € 2.088,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2021;
veroordeelt PRL tot betaling aan [appellant] van € 4.841,16;
veroordeelt PRL om aan [appellant] alles terug te betalen wat die partij ter uitvoering van het bestreden vonnis al aan PRL heeft voldaan, voor zover het gaat om de in conventie uitgesproken veroordelingen;
veroordeelt PRL tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de kantonrechter in de oorspronkelijke conventie en reconventie tezamen:
€ 1.584 aan salaris van de advocaat van [appellant] (4 procespunten ad € 396) en nihil aan proceskosten;
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 1.183 aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 procespunt x appeltarief II) en
€ 472,14 aan proceskosten;
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, J. Smit en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 november 2023.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 29 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7330.
2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.