Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een bouwgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende de verbouwing van een woning. [appellant] heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de uitbouw van zijn woning. De problemen ontstonden toen [geïntimeerde] zijn werkzaamheden opschortte omdat [appellant] een meerwerkfactuur niet wilde betalen. [appellant] vorderde schadevergoeding van € 56.920,57, maar de rechtbank Midden-Nederland wees deze vorderingen af en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft het hof de vraag te beantwoorden of de opschorting van de werkzaamheden door [geïntimeerde] rechtsgeldig was en of er sprake was van een overeenkomst tot meerwerk.
Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet gerechtigd was om zijn werkzaamheden op te schorten, omdat hij niet aan zijn waarschuwingsplicht heeft voldaan en niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een overeenkomst tot meerwerk was gesloten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 20.950,- aan [appellant], inclusief incassokosten, en de wettelijke rente vanaf 2 december 2020. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit arrest is gewezen op 7 november 2023.