ECLI:NL:GHARL:2023:10145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.314.875/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwgeschil over opschorting van werkzaamheden en meerwerk bij verbouwing van een woning

In deze zaak gaat het om een bouwgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende de verbouwing van een woning. [appellant] heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de uitbouw van zijn woning. De problemen ontstonden toen [geïntimeerde] zijn werkzaamheden opschortte omdat [appellant] een meerwerkfactuur niet wilde betalen. [appellant] vorderde schadevergoeding van € 56.920,57, maar de rechtbank Midden-Nederland wees deze vorderingen af en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft het hof de vraag te beantwoorden of de opschorting van de werkzaamheden door [geïntimeerde] rechtsgeldig was en of er sprake was van een overeenkomst tot meerwerk.

Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet gerechtigd was om zijn werkzaamheden op te schorten, omdat hij niet aan zijn waarschuwingsplicht heeft voldaan en niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een overeenkomst tot meerwerk was gesloten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 20.950,- aan [appellant], inclusief incassokosten, en de wettelijke rente vanaf 2 december 2020. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit arrest is gewezen op 7 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.314.875/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 518565
arrest van 7 november 2023
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B.E. Gerards te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
voormalig advocaat: mr. J.E. van der Wolf te Soest.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Op 23 mei 2023 heeft het hof een journaalbericht ontvangen van
mr. J.E. van der Wolf, waarin hij aangeeft zich te onttrekken als advocaat van [geïntimeerde] .
1.2
Naar aanleiding van het arrest van 7 maart 2023 heeft op 13 juni 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden waarbij [geïntimeerde] zonder advocaat is verschenen. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft [appellant] het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen. Op
20 oktober 2023 heeft [appellant] nog een reactie op het proces-verbaal toegezonden.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten voor de uitbouw van de woning van [appellant] . [geïntimeerde] heeft op enig moment zijn werkzaamheden opgeschort omdat [appellant] een meerwerkfactuur niet wilde betalen. Het gaat in deze zaak om de vraag of die opschorting terecht was.
2.2
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 56.920,57 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
2.3
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad heeft op 20 april 2022 deze vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] . De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.4
Het hof zal oordelen dat [geïntimeerde] niet mocht opschorten en dat [geïntimeerde] een deel van de gevorderde schadevergoeding zal moeten betalen. Het hof zal hierna uiteenzetten waarop dit oordeel is gebaseerd.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellant] en [geïntimeerde] hebben op 11 november 2019 een aannemingsovereenkomst gesloten voor de aanbouw en verbouw van de toenmalige woning van [appellant] , gelegen aan de [adres] in [woonplaats1] .
[geïntimeerde] had eerder een kleine verbouwing voor [appellant] verricht, die ‘zwart’ is afgerekend.
3.2
[appellant] had voor het sluiten van de aannemingsovereenkomst bij andere bouwbedrijven een offerte aangevraagd. De laatste offerte, van bouwbedrijf Morren van
2 september 2016, sloot op € 84.397,50. Daarna heeft [geïntimeerde] op 4 november 2019 een offerte uitgebracht, gebaseerd op de omschrijvingen uit de andere offertes, voor een prijs van € 62.5000 ex btw, inclusief btw neerkomende op € 75.625,- Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 11 november 2019 een nieuwe offerte uitgebracht voor € 64.000,-. Deze offerte vermeldt geen btw. Deze offerte is door beide partijen getekend, inclusief de daaraan gehechte omschrijving van te verrichten werkzaamheden. De overeenkomst bevatte ook een betalingsschema (50% bij opdracht, 25 % bij aanvang werkzaamheden, 15% tijdens de bouw en 10% bij gereed werkzaamheden). Op 10 februari 2020 is [geïntimeerde] begonnen met de werkzaamheden.
3.3
[appellant] heeft op 11 november 2019 een nota van [geïntimeerde] van € 19.375,- ex btw, vermeerderd met btw neerkomende op € 23.443,75 per bank betaald uit zijn bouwdepot.
Daarna zijn op 26 januari 2020 € 12.500, 6 maart € 7.000,- en 9 maart € 7.000, in contanten betaald, zonder factuur.
3.4
Op 13 februari 2020 hebben partijen een schriftelijke meerwerkovereenkomst gesloten voor de vervaardiging en levering van tien deuren voor € 7.260,- inclusief btw. Hiervoor is op verzoek van [appellant] een factuur verzonden aan Fysio World Amsterdam, de onderneming van [appellant] . Die factuur is betaald.
3.5
Partijen hebben op enig moment ook een mondelinge overeenkomst gesloten met betrekking tot het leveren van een kozijn in de badkamer en het leveren van dubbelglas voor € 1.050,- in aanvulling op de aanneemovereenkomst.
3.6
Op 6 juli 2020 heeft [geïntimeerde] een factuur (gedateerd 21 juni 2020) gestuurd aan de partner van [appellant] voor deels volgens hem al verricht en deels nog te verrichten meerwerk voor € 28.735,- inclusief btw. De btw is daarin niet gespecificeerd.
3.7
Partijen hebben hierover per whatsapp gecommuniceerd. [geïntimeerde] heeft op
9 juli 2020 op betaling aangedrongen, waarop [appellant] aangaf de factuur eerst te willen bestuderen.
3.7
Op 11 juli 2020 vond het volgende berichtenverkeer plaats tussen [geïntimeerde] (aangeduid als Arrezzo bouw) en [appellant] (aangeduid als [appellant] ).
[11-07-2020 11:19:25] Arezzo bouw: [appellant] . Heb je je best gedaan ? Wanneer kan je mij een betaling
doen.
[11-07-2020 11:19:47] Arezzo bouw: laat mij even wat weten. Groet
[11-07-2020 11:48:25] [appellant] : Hallo [geïntimeerde] , tuurlijk doe ik mijn best, altijd! De aanvraag ligt bij
de bank. Maandag krijg ik antwoord op je schrijven van 21-06-2020 voor het aanspreken van ons
bouwdepot. We handelen asap. Groet, [appellant]
[11-07-2020 11:49:43] Arezzo bouw: [appellant] ik zit echt zonder geld. Ik wil verder. Dit kan nog even
duren. En als het niet accoord is. Wat dan ? Kan jij nu niets regelen ?
[11-07-2020 11:53:41] [appellant] : Hallo [geïntimeerde] , ik begrijp de situatie, heb zelf ook zwaar door
Corona. Ben afhankelijk van goedkeuring en tot nu toe is er geen probleem geweest, dus verwacht ik
ook dat alles goed komt. Maandag als het bedrag vrij komt, stort ik het gelijk door naar je rekening.
Groet, [appellant]
3.8
[appellant] heeft de rekening niet betaald. Op 15 juli 2020 heeft [geïntimeerde] een aangepaste meerwerknota gestuurd die sluit op € 19.555,- inclusief btw. [appellant] heeft ook deze factuur niet betaald.
Per whatsapp is daarover het volgende geschreven:
[15-07-2020 17:35:39 Arezzo bouw: [appellant] . Hoofdsom is 64000 e. Dat is al veel te goedkoop. En
dan willen jullie alles meer dan top. Dat is uiteraard niet te doen. Als ik dan wat meerwerk heb dan
is dat heel normaal en terecht. Verder Was afspraak. 50 % aanbetaling. Euro. 32000. Voldaan
per bank. Euro. 23443,00. Verder is er een meerwerk factuur gemaakt deuren e 7260. Dat is buiten
hoofdsom. En in opdracht. En ook voldaan. Wat de andere betaling kijk ik ook na. En wat is is ook
zo. Ik maak nu overzicht van werkzaamheden welke zijn gedaan cq besteld. Die heb je vanavond.
[23-07-2020 11:01:54] Arezzo bouw: [appellant] hoe nu verder. Wanneer heb je betaling. ? Dan kunnen
wij verder. Er is geen bank die bij het verstrekken van bouwdepot aangeeft hoe ver een klus gedaan
is of klaar is. Dat is compleet onzin. Ik heb nu ook 2 projecten met bouwdepot. En heb van de eerste
100% binnen. En bij de tweede 50 %. En terwijl er nog niet gestart is met de bouw. En in de jaren heb
ik er wel 30 gehad met bouwdepot. En nog nooit meegemaakt. Bouwdepot is een lening en de
banken hebben maar 1 zorg. En dat is dat je terugbetaald. Er moet een oplossing komen. Dit kan zo
niet. Kopen en bestellen en werk laten uitvoeren is ook betalen. Ik wacht jou reaktie af. Mvrg
[23-07-2020 12:04:081 [appellant] : Beste [geïntimeerde] , zoals eerder voorgesteld; wij willen dat er verder
wordt gebouwd volgens afspraken/werkzaamheden die in onze overeenkomst zijn vastgesteld. Pas
als die werkzaamheden worden voortgezet, zal er gedurende en bij afronding van de bouw, de
overige 15k worden betaald. De reeds gedane werkzaamheden zijn in onze ogen geen 49.000 euro.
Eventueel kunnen we daar een bouwtechnisch expert voor laten langskomen om deze calculatie op
te laten opmaken. Er kan prima worden doorgebouwd zonder dat we nu moeten beslissen of we
wel/niet vloerverwarming ed moeten gaan neerleggen. Pas na oplevering van huidige
overeengekomen werkzaamheden gaan we verder praten over deze beslissing. Wij hebben
daarnaast geen officiële bestelling gedaan, (we zijn niks op papier overeengekomen) en zijn dan ook
richting jou niks verschuldigd. Wij zien graag dat jij je afspraken volgens onze overeenkomst naleeft.
Groet, [appellant]
[23-07-2020 12:20:11) Arezzo bouw: [appellant] dan staan wij lijnrecht tegen over elkaar. Eerst betaling
meerwerk en geleverde diensten. (…)
3.9
[geïntimeerde] heeft daarna zijn verplichtingen uit de hoofdovereenkomst opgeschort totdat betaling van de factuur van 15 juli 2020 plaatsvond. Op 23 juli 2020 heeft [appellant] een ingebrekestelling gestuurd aan [geïntimeerde] , waarin hij [geïntimeerde] sommeert tot nakoming van de hoofdovereenkomst.
3.1
[geïntimeerde] heeft op 28 juli 2020 gereageerd op de brief van 23 juli 2020. Hierin schrijft hij dat partijen meerwerk zijn overeengekomen en dat de meerwerkfactuur van
15 juli 2020 moet worden betaald.
3.11
Op 29 september 2020 heeft de advocaat van [appellant] een aangetekende brief gestuurd aan [geïntimeerde] waarin zij namens [appellant] nakoming vordert van de hoofdovereenkomst en ook afgifte van de deuren, het dubbelglas van het badkamerkozijn, een deurkozijn, twee blinde scharnieren en twee dimmers.
3.12
De advocaat van [appellant] heeft op 16 november 2020 [geïntimeerde] nogmaals aangeschreven In de brief geeft zij aan dat [appellant] schadevergoeding in plaats van nakoming vordert in de zin van artikel 6:87 BW. In de brief wordt [geïntimeerde] gesommeerd om € 56.030,57 aan vervangende schadevergoeding binnen veertien dagen te betalen aan [appellant] .

4.Het oordeel van het hof

4.1
[appellant] heeft vier bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd, die het hof hierna thematisch zal bespreken.
Meerwerk en opschorting
4.2
Voor de vraag of [geïntimeerde] na 23 juli 2020 terecht zijn werkzaamheden heeft opgeschort, moet allereerst worden beoordeeld of partijen een overeenkomst tot meerwerk zijn aangegaan ten aanzien van de factuur die [geïntimeerde] op 15 juli 2020 heeft verstuurd. [geïntimeerde] ontleent immers zijn recht op opschorting aan de hieruit volgens hem voortvloeiende betalingsverplichting van [appellant] .
4.3
Meerwerk is geregeld in artikel 7:755 BW: als de opdrachtgever toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wil (meerwerk), dan kan de aannemer daarvoor een verhoging van de prijs vorderen. De aannemer kan deze prijsverhoging alleen met succes vorderen, als de aannemer de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een uit dit meerwerk voortvloeiende prijsverhoging. Dit is anders als de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Het is aan de aannemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat aan de hiervoor omschreven waarschuwingsplicht is voldaan. Los daarvan zal de aannemer ook moeten aantonen dat aan hem opdracht is gegeven voor het meerwerk. Als de aannemer meent aanspraak te hebben op betaling voordat het meerwerk is uitgevoerd moet hij ook dat aantonen.
4.4
Bij de eerder gegeven meerwerkopdracht voor de deuren is aan deze eisen voldaan. Daarvoor is een schriftelijke opdracht gegeven (vergelijk 3.4.).
4.5
Voor de werkzaamheden omschreven in de nota van 15 juli 2020 geldt dit niet. Deze nota bevat als eerste grote post nog niet uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van de verwarming, waarvan niet blijkt dat daarvoor opdracht is gegeven. In de hiervoor onder 3.8 weergeven whatsapp van 23 juli 2023 blijkt dat [appellant] zich op het standpunt stelt dat daarvoor geen opdracht was gegeven en dat hij over de wijze van verwarming (en de daarvoor beschikbare middelen) nog wilde nadenken. [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor deze werkzaamheden al opdracht was gegeven.
4.6
De tweede grote post die op de factuur voorkomt, betreft werkzaamheden in de badkamer (het leggen van leidingen, aansluitingen op riool en dergelijke). Tegen deze posten heeft [appellant] aangevoerd dat ze onder de hoofdovereenkomst van 11 november 2019 vallen.
De hoofdovereenkomst bevat ook post ‘W.E installaties/ rioleringen’. In hoeverre de in de meerwerknota opgenomen werkzaamheden inderdaad meerwerk zijn ten opzichte van de hoofdovereenkomst, heeft [geïntimeerde] niet duidelijk kunnen maken. Hij heeft ook niet aan zijn waarschuwingsplicht voldaan, terwijl evenmin is gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat [appellant] ten aanzien van deze post had moeten begrijpen dat sprake was van meerwerk waarvoor extra had moeten worden betaald. Voor de derde post, elektrische installaties, geldt hetzelfde.
4.7
Alleen voor de post raam in de badkamer ad € 1.050,- staat vast dat het om overeengekomen meerwerk gaat. Bij die post geldt echter dat het glas nog niet in het raam was geplaatst, en [geïntimeerde] heeft niet aangetoond dat [appellant] voor dit raam moest betalen voordat het voltooid was.
4.8
Anders dan de rechtbank, leidt het hof uit de whatsapp-conversatie niet af dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de opdracht tot meerwerk. Het hof leest in deze correspondentie enkel dat [appellant] de factuur zou gaan bekijken en er bij [geïntimeerde] op terug zou komen. Een onvoorwaardelijke aanvaarding van de meerwerkfactuur van
15 juli 2020 en betalingstoezegging blijkt hier niet uit. De opmerking van [appellant] op
11 juli 2020 dat hij het bedrag direct naar de rekening van [geïntimeerde] zou storten zodra het bouwdepot beschikbaar zou komen, acht het hof daarvoor onvoldoende, mede gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] de oorspronkelijke factuur die op 6 juli 2020 was overhandigd voor een deel ongedaan heeft gemaakt. De stelling van [geïntimeerde] dat de opdracht kennelijk voor € 64.000,- niet kon worden uitgevoerd, rechtvaardigt - wat daar ook van zij - niet dat [geïntimeerde] een extra bedrag aan meerwerk mocht rekenen. Anders dan [geïntimeerde] , het hof daarnaast geen gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 Rv in de verklaring van [appellant] tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank dat zijn opmerking in de whatsapp van 11 juli 2020 alleen was gedaan om tijd te rekken en nader onderzoek te doen. [appellant] betwist immers uitdrukkelijk dat een meerwerkopdracht tot stand is gekomen.
4.9
Het hof komt dan ook tot de slotsom dat de meerwerkfactuur van 15 juli 2020 niet opeisbaar was en dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden niet had mogen opschorten totdat die factuur was betaald. [appellant] is ook niet in schuldeisersverzuim geraakt.
[geïntimeerde] is in verzuim
4.1
[geïntimeerde] heeft geen gevolg gegeven aan de ingebrekestellingen van 23 juli en
29 september 2020. Daardoor is in ieder geval 14 dagen na ontvangst van laatstgenoemde brief [geïntimeerde] in verzuim geraakt. [appellant] kon bij brief van 16 november 2020 de nakomingsverplichting van [geïntimeerde] omzetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De bewijslast ten aanzien van de hoogte van de schade berust bij [appellant] . Het hof zal de gevorderde schadecomponenten hierna achtereenvolgens bespreken met inachtneming van het daartegen gevoerde verweer van [geïntimeerde] .
De hoofdovereenkomst
4.11
[appellant] heeft een offerte laten opstellen door bouwbedrijf Van Eek voor werkzaamheden die nog moesten worden verricht nadat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden had opgeschort. Van Eek heeft hiervoor een totaalbedrag van € 64.077,50 ex btw geoffreerd. Volgens van [geïntimeerde] zijn deze prijzen te hoog. Het hof overweegt dat de offerte van Van Eek inderdaad niet meer is dan een offerte. Dat Van Eek daadwerkelijk de herstelwerkzaamheden aan woning heeft verricht, is niet gebleken. Het hof zal die offerte bij gebreke aan verdere informatie wel tot uitgangspunt nemen voor de schadevaststelling. Aangezien veel op dat punt niet vaststaat en ook niet verder kan worden vastgesteld – [appellant] woont immers niet meer in de woning – zal het hof de schade schatten.
Het hof zal uitgaan van de bedragen ex btw. Het hof acht niet aangetoond dat de aanneemsom waarvoor [geïntimeerde] het werk had aangenomen inclusief btw was. Het hof wijst daarvoor op het verschil tussen de in rechtsoverweging 3.2 genoemde offertes van [geïntimeerde] . Het hof gaat ervan uit dat de contante betalingen – bewust - zonder btw waren en dat het bedrag genoemd in de overeenkomst een bedrag zonder btw was.
4.12
[geïntimeerde] heeft op bepaalde posten in het overzicht van Van Eek gereageerd door ofwel te stellen dat de werkzaamheden al zijn uitgevoerd ofwel dat de posten meerwerk betreffen. Omdat op [appellant] de stelplicht en bewijslast rust met betrekking tot de omvang van de schade en hij slechts heeft volstaan met het overleggen van het overzicht van
Van Eek, zal het hof deze door [geïntimeerde] betwiste posten verder buiten beschouwing laten. Dit ook omdat het verweer van [geïntimeerde] niet geheel zonder grond lijkt te zijn. Ook de posten waarvan [geïntimeerde] stelt een deel wel en een deel niet te hebben uitgevoerd, zal het hof niet meenemen, omdat het niet kan vaststellen voor welk deel het hiervoor geoffreerde bedrag moet worden meegenomen bij de schadeberekening. Deze onzekerheid komt voor risico van [appellant] .
4.13
Ten aanzien van andere posten heeft [geïntimeerde] niet gereageerd, dan wel heeft hij erkend dat deze werkzaamheden niet zijn uitgevoerd - wegens opschorting of omdat de werkzaamheden nog in het nieuwe gedeelte moesten worden uitgevoerd. Deze posten worden dus niet betwist en zal het hof daarom meenemen bij het berekenen van de schade. Het totaalbedrag van deze posten komt neer op € 30.240,-. in de offerte van Van Eek. Op dit bedrag moet in mindering worden gebracht het deel van de hoofdsom dat nog niet is voldaan. Dit bedrag stelt het hof op € 18.125,- (namelijk € 64.000,- minus de onder 3.3 genoemde betalingen ex btw ad € 45.875,-). Dit leidt tot een bedrag € 12.115,-. Dat bedrag moet vervolgens vermeerderd worden met btw indien [appellant] de werkzaamheden niet nogmaals deels zwart zou laten uitvoeren danwel frauduleus de btw via zijn bedrijf zou laten verrekenen. Aangezien het hier om een schatting van de schade gaat, stelt het hof het schadebedrag (dus inclusief btw voor zover aan de orde) vast op € 14.000,-.
Meerwerkopdracht deuren
4.14
Daarnaast heeft [appellant] voor de meerwerkopdracht van de levering van tien deuren € 7.260,- betaald aan [geïntimeerde] , inclusief btw. Die deuren zijn niet geleverd. Het hof zal uitgaan van het tussen partijen overeengekomen bedrag en [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van € 7.260,-.
Meerwerkopdracht raam in de badkamer
4.15
Ten aanzien van de levering van het nog ontbrekende dubbelglas heeft Van Eek € 225,- gerekend. [geïntimeerde] heeft hierop gereageerd dat hij het dubbelglas in opslag heeft. Dit betekent dat het dubbelglas niet door [geïntimeerde] is geleverd aan [appellant] .
Deze post leidt echter niet tot een verhoging van het schadebedrag dat [geïntimeerde] moet betalen, maar juist tot een verlaging. Immers de meerwerkopdracht en de plaatsing van het glas staan vast evenals het daarmee gemoeide bedrag van € 1.050,- inclusief btw. De post was opgenomen in de meerwerknota die niet door [appellant] is betaald. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] nog aanspraak heeft op € 1.050 – € 225 = € 825,-.
Scharnieren/dimmers/tegels
4.16
Tot slot stelt [appellant] schade te hebben geleden doordat [geïntimeerde] in het bezit is van twee door [appellant] aangeschafte blinde scharnieren en twee Tast dimmers van Jung. Daarnaast heeft een medewerker van [geïntimeerde] twee tegels gebroken. [appellant] heeft zijn schade onderbouwd door (pro forma) facturen te overleggen van die onderdelen. De twee blinde scharnieren kosten € 75,40, de twee dimmers € 238,30 en de twee tegels € 199,89 volgens de overgelegde facturen. [geïntimeerde] heeft niet betwist deze onderdelen onder zich te hebben dan wel dat een medewerker de tegels zou hebben gebroken en heeft evenmin de hoogte van deze facturen betwist. Deze posten komen daarom voor vergoeding in aanmerking, die neerkomen op een totaalbedrag van € 513,79.
Recapitulatie schadebedrag
4.17
Het totaal van de hiervoor berekende schadebedragen komt neer op € 14.000 + € 7.260,- + 513,79 – 825,- = € 20.948,79. Aangezien het grotendeels om een schatting gaat zal het hof dit bedrag afronden op € 20.950,-.
Wettelijke rente
4.18
Omdat [appellant] primair de wettelijke rente vanaf 2 december 2020 vordert en [geïntimeerde] in ieder geval op deze datum in verzuim verkeerde, zal het hof de wettelijke rente over € 20.950,- vanaf deze datum toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19
Door [appellant] is voldoende aangetoond dat er incassowerkzaamheden zijn verricht om zijn vordering buiten rechte te verkrijgen. Het hof zal de hoogte van de gevorderde incassokosten toewijzen tot € 1.191,25 overeenkomstig de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten berekend naar het toewijsbare bedrag. De wettelijke rente over dit bedrag zal als onweersproken eveneens vanaf 2 december 2020 worden toegewezen.
De conclusie
4.2
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen en [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van de hiervoor genoemde bedragen. Omdat beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de kosten van de procedure compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen tot terugbetaling van wat [appellant] op grond van het vonnis aan hem heeft betaald.
4.21
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
20 april 2022 en beslist als volgt:
5.2
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 20.950,- aan hoofdsom en € 1.191,25 aan incassokosten, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat [appellant] op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald,
5.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen;
5.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en J.E Wichers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 november 2023