ECLI:NL:GHARL:2023:10422

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.328.593
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging zorgregeling op verzoek gecertificeerde instelling, 1:265g BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van een zorgregeling voor een minderjarige, die onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 26 april 2023, waarin de zorgregeling werd gewijzigd. De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige, die in 2015 is geboren. De ouders hebben samen het gezag over de minderjarige. De kinderrechter had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de week bij de vader en om de week bij de moeder verbleef. De GI had verzocht om wijziging van deze regeling, wat leidde tot de bestreden beschikking.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader, de moeder, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De vader stelde dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een wijziging van de zorgregeling rechtvaardigden. Het hof oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van gewijzigde omstandigheden, waaronder een incident op 23 maart 2023 en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, die sinds 6 november 2023 bij de moeder is vastgesteld.

Het hof heeft het advies van de raad voor de kinderbescherming gevolgd en geconcludeerd dat de huidige zorgregeling, die de frequentie en duur van het contact tussen de vader en de minderjarige beperkt, in het belang van de minderjarige is. De vader werd aangespoord om samen te werken met de GI om de zorgregeling in de toekomst mogelijk uit te breiden. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.593/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 417295)
beschikking van 7 december 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A. Schippers in ‘s-Hertogenbosch,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Tiel,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L.E. Storm van ’s Gravesande in Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna ook: de kinderrechter), van 26 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure met zaaknummer 200.328.593/01 blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties, binnengekomen op 21 juni 2023;
  • een journaalbericht namens de vader van 24 juli 2023 met producties;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • het verweerschrift van de moeder met een productie;
  • een journaalbericht namens de vader van 1 november 2023 met producties;
  • een e-mailbericht van de GI van 6 november 2023 met een productie en
  • een journaalbericht namens de moeder van 9 november 2023 met een productie.
2.2
Het hof heeft bij beschikking van 22 augustus 2023 het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van de vader afgewezen (200.328.593/02).
2.3
De mondelinge behandeling was op 9 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder, haar advocaat en een tolk in de Poolse taal;
  • een vertegenwoordiger van de GI en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Een collega van de vertegenwoordiger van de GI was als toehoorder aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2015. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] de ene week bij de vader verblijft en de andere week bij de moeder. De vakantie- en feestdagen worden in onderling overleg tussen de ouders verdeeld.
3.3
[de minderjarige] is sinds 29 maart 2022 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd en loopt tot 29 maart 2024.
3.4
Bij beschikking van 12 december 2022 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] tijdelijk te schorsen, afgewezen.
3.5
Bij beschikking van 6 november 2023 heeft de rechtbank met wijziging van de beschikking van 19 augustus 2020 de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder vastgesteld in plaats van bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
De GI heeft op 30 maart 2023 verzocht de zorgregeling die de rechtbank op 19 augustus 2020 heeft vastgesteld te wijzigen.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter:
  • de beschikking van 19 augustus 2020 gewijzigd en als zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld dat zij (minimaal) één à twee uur per week (begeleid) contact hebben, waarbij de aard, de frequentie en de duur van de contacten en de (wijze van) begeleiding worden bepaald door de gezinsvoogd, waarbij de gezinsvoogd (in overleg met de hulpverleners) de opbouw bepaalt naar een regeling van (uiteindelijk een vorm van) co-ouderschap en waarbij het belang van [de minderjarige] leidend is, en
  • de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3
De vader is het niet eens met de bestreden beschikking. Hij is daarom in hoger beroep gegaan. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, althans een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen op een wijze die het hof juist acht.
4.4
De GI en de moeder voeren verweer en vragen het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In het eerste lid van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een zorgregeling kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van artikel 1:265g, tweede lid, BW kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De vader stelt dat geen sprake is een wijziging van omstandigheden die wijziging van de zorgregeling rechtvaardigt. Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van 12 december 2022. Zowel de afronding van het onderzoek en het advies van [naam1] in april 2023 alsook het incident op 23 maart 2023 ( [de minderjarige] is toen door opa (vaderszijde) bij de moeder gebracht) waardoor er tijdelijk geen contact is geweest tussen de vader en [de minderjarige] zijn wijzigingen van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling rechtvaardigen. Bovendien is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] sinds 6 november 2023 bij de moeder.
5.3
De vader heeft zich in hoger beroep - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat er onvoldoende grond is om de geldende co-ouderschapsregeling te beperken tot een zorgregeling waarbij hij één keer per week één à twee uur begeleide omgang met [de minderjarige] heeft, zeker nu de invulling en mogelijke uitbreiding daarvan niet vastomlijnd zijn en de regie volledig bij de GI wordt gelaten. De vader heeft niet het gevoel dat de GI luistert naar zijn zorgen. De vader is van mening dat hem onrecht wordt aangedaan door de GI en heeft geen vertrouwen in de GI.
De GI heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De moeder heeft zich aangesloten bij het verweer van de GI en heeft de verwijten die de vader maakt richting de GI niet onderschreven.
5.4
De raad heeft geadviseerd de door de kinderrechter vastgestelde zorgregeling te bekrachtigen, omdat de raad tijdens het beschermingsonderzoek in 2022 dezelfde zorgen heeft gezien die blijken uit het onderzoek door [naam1] en die ook de school ziet. Een co-ouderschapsregeling is volgens de raad niet haalbaar, maar de huidige regeling is te beperkt. Alleen is voor een uitbreiding van deze regeling nodig dat de vader gaat samenwerken met de GI en dat conform het advies van [naam1] de vader, net als de moeder, gaat starten met een [naam1] -behandeling. Omdat de vader nu de samenwerking met de GI niet aangaat en niet reageert op verzoeken van de GI kan niet worden gekeken wat ingezet kan worden bij de vader aan hulpverlening en is een uitbreiding op dit moment niet mogelijk, aldus de raad.
5.5
Het hof sluit zich aan bij het advies van de raad en is van oordeel dat de bij de bestreden beschikking vastgestelde frequentie en duur van de zorgregeling op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] zijn zodat wijziging van de zorgregeling in zijn belang noodzakelijk is. Alle betrokken professionals zijn het erover eens dat het niet goed ging met [de minderjarige] toen sprake was van een co-ouderschapsregeling en dat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang is dat hij opgroeit in een veilige en voorspelbare opvoedingssituatie. Uit het diagnostisch onderzoek door de GZ-psycholoog van [naam1] blijkt dat het wisselen tussen de ouders en het gevoel van onveiligheid in de thuissituatie bij vader, maakt dat [de minderjarige] zich onrustig en gespannen voelde. De school van [de minderjarige] bevestigt dat [de minderjarige] gespannen overkomt als hij bij de vader verblijft. De school ziet een hele andere jongen als [de minderjarige] bij de moeder verblijft; dan maakt hij een ontspannen indruk en uit dat ook non-verbaal. Sinds [de minderjarige] bij de moeder woont gaat het beter met hem. De speltherapeut ziet de laatste maanden een positieve ontwikkeling bij [de minderjarige] . Verder komt uit het diagnostisch onderzoek naar voren dat het van belang is dat beide ouders hun sensitiviteit en responsiviteit naar [de minderjarige] toe vergroten en meer openstaan voor zijn behoeften en gevoelens. De moeder is inmiddels gestart met een [naam1] -behandeling om daaraan te werken, maar de vader nog niet. Het hof hoopt, met de GI, dat de vader zich gaat openstellen voor contact met de GI. Omdat nu de benodigde samenwerking tussen de vader en de GI ontbreekt, zal een uitbreiding van de zorgregeling zoals de vader graag wil niet mogelijk zijn. De vader verwijt de GI onder meer dat zij de vingerwijzing van de kinderrechter om een veiligheidsplan en een stappenplan op te stellen niet opvolgt. Het opstellen van die plannen is echter alleen mogelijk als de vader, zoals ook de kinderrechter heeft overwogen, in gesprek gaat met de GI om het contact tussen hen te herstellen. Het hof geeft de vader daarom in overweging, ondanks de weerstand die hij voelt jegens de GI, de samenwerking te zoeken met de GI. Alleen op deze manier kan aan een opbouw van de zorgregeling worden gewerkt. Nu de vader daar vooralsnog niet in is geslaagd, ziet het hof geen aanleiding de zorgregeling uit te breiden ten opzichte van de regeling zoals die in de bestreden beschikking is vastgelegd.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 26 april 2023;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H. Phaff en S. Kuijpers en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.