ECLI:NL:GHARL:2023:10427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
200.327.993
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige na ontbinding van een geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2020, wiens ouders een geregistreerd partnerschap hebben gehad. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2023, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder werd bepaald. De vader verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen.

De procedure in eerste aanleg begon met een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap en nevenvoorzieningen, waaronder de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De rechtbank had de vader opgedragen om bepaalde documenten aan te leveren en had de beslissing over de hoofdverblijfplaats aangehouden. In de bestreden beschikking werd de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder vastgesteld, wat de vader in hoger beroep aanvecht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 november 2023 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof overwoog dat het in het belang van de minderjarige is dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft, gezien de stabiliteit en de hechte band die zij hebben. De vader had de minderjarige al drie jaar in zijn zorg en de moeder was recent verhuisd, wat de co-ouderschapsregeling bemoeilijkte. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en bepaalde dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader komt te liggen, met ingang van de datum van ontbinding van het geregistreerd partnerschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.993
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 535546)
beschikking van 7 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.C. Otten te Bussum, gemeente Gooise Meren,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Blom te Purmerend.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 februari 2023 en 16 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 16 maart 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 juni 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 10 november 2023 met een productie;
- een journaalbericht namens de vader van 10 november 2023 met een akte overlegging producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en zijn advocaat;
- de moeder en haar advocaat en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2019 met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 24 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter voor de duur van de procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, [de minderjarige] toevertrouwd aan de vader waar hij ook is ingeschreven.
3.4
Zowel de vader als de moeder heeft de rechtbank verzocht het geregistreerd partnerschap te ontbinden. Daarnaast hebben zij nevenvoorzieningen verzocht, waaronder het verzoek de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader dan wel bij de moeder te bepalen.
3.5
Bij beschikking van 1 februari 2023 heeft de rechtbank de vader opgedragen binnen twee weken na 1 februari 2023 een afschrift van de akte van registratie van het partnerschap van partijen en van de geboorteakte van [de minderjarige] aan de rechtbank te sturen en is iedere verdere beslissing aangehouden tot de nader te bepalen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bepaald bij de moeder vanaf de datum waarop door de rechtbank bij beschikking het geregistreerd partnerschap wordt ontbonden en is iedere verdere beslissing aangehouden tot de nader te bepalen mondelinge behandeling van de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- primair te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij hem heeft, en
- subsidiair, indien het hof van mening mocht zijn, dat het in het belang
van [de minderjarige] is dat hij zijn hoofdverblijf bij de moeder krijgt, de moeder te gelasten,
voordat [de minderjarige] vier jaar wordt en naar de basisschool gaat, terug te verhuizen naar
[woonplaats1] of omgeving en tevens te bepalen dat indien de moeder hieraan niet
voldoet [de minderjarige] vanaf zijn vierde jaar zijn hoofdverblijf bij hem heeft.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijf
5.1
Artikel 828 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat op een ontbinding van een geregistreerd partnerschap de bepalingen over de rechtspleging in scheidingzaken van overeenkomstige toepassing zijn. Op grond van artikel 827 lid 1 onder c Rv kan de rechter als nevenvoorziening bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap onder meer de hoofdverblijfplaats van een minderjarige vaststellen.
5.2
Naar analogie van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek neemt het hof een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3
De vader is het niet eens is met de beslissing van de rechtbank waarbij bij ontbinding van het geregistreerd partnerschap de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is bepaald. Samengevat is de vader van mening dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij zijn hoofdverblijf bij hem behoudt. De vader kan [de minderjarige] een stabiele en rustige basis bieden en zij hebben een hechte band. [de minderjarige] woont al drie jaar in [woonplaats1] en dit is voor hem zijn vertrouwde omgeving. Doordat de moeder zonder overleg dan wel toestemming is verhuisd naar [woonplaats2] en door de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats is de vader vanaf het moment dat het geregistreerd partnerschap van partijen wordt ontbonden een weekendpapa geworden, terwijl het altijd zijn bedoeling is geweest om zoveel mogelijk betrokken te zijn bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] .
5.4
De moeder voert hiertegen verweer. Samengevat is de moeder van mening dat zij [de minderjarige] een stabielere basis kan bieden. Zij heeft het zodanig met haar werkgever kunnen regelen dat zij zelf voor [de minderjarige] kan zorgen. Als het nodig is kan zij een beroep doen op haar netwerk die in de buurt wonen, zoals haar zussen wiens kinderen op dezelfde school zitten als [de minderjarige] . [de minderjarige] woont inmiddels ook twee jaar in [woonplaats2] . Hij gaat daar naar de peuterspeelzaal en zit op gym en zwemles.
5.5
Het hof acht het, anders dan de rechtbank, in het belang van [de minderjarige] dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] woonde samen met zijn ouders in [woonplaats1] . Na het uiteengaan van de ouders is de moeder uit [woonplaats1] verhuisd. [de minderjarige] is door de rechter aan de vader toevertrouwd en [de minderjarige] is ingeschreven gebleven in [woonplaats1] .
[de minderjarige] is gewend dat zijn beide ouders een gelijkwaardige rol in zijn opvoeding hebben. Door de verhuizing van de moeder naar [woonplaats2] en omdat [de minderjarige] binnenkort naar school gaat, ontstaat er een situatie waardoor de huidige co-ouderschapsregeling niet kan worden voortgezet. Dit terwijl volgens de raad, net als eerder de voorzieningenrechter, het meest in het belang van [de minderjarige] is dat de co-ouderschapsregeling wordt voortgezet en de ouders bij elkaar in de buurt wonen. Dat [woonplaats2] voor de moeder een vertrouwde omgeving is betekent niet dat haar belang prevaleert boven de belangen van [de minderjarige] en de vader. De vader draagt nu de helft van de zorgtaken voor [de minderjarige] en heeft mede daardoor een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] . Het is niet in het belang van [de minderjarige] om daar verandering in te brengen. Dat de moeder doordeweeks meer en gemakkelijker beschikbaar zal zijn voor [de minderjarige] , een groter netwerk in de buurt heeft wonen en [de minderjarige] ook al vertrouwd is in [woonplaats2] , wat hiervan ook zij, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het vorenstaande houdt in dat het subsidiaire verzoek in hoger beroep van de vader niet meer aan de orde is.
5.6
Ten slotte geeft het hof partijen in overweging met elkaar in gesprek te gaan over hetgeen de raad heeft gezegd ter zitting over het belang van [de minderjarige] dat sprake blijft van een co-ouderschapsregeling, dat de door partijen opgestelde spiegelovereenkomsten niet houdbaar zullen zijn naarmate [de minderjarige] ouder wordt en over het zoeken naar hulpverlening om te werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] betreft en beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
16 maart 2023 voor zover het de beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] betreft en, in zoverre, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige] , geboren [in] 2020, zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft met ingang van de datum waarop door de rechtbank bij beschikking het geregistreerd partnerschap tussen partijen wordt ontbonden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.P. den Hollander en R. Feunekes en is op 7 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.