ECLI:NL:GHARL:2023:10506

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.329.558
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ontzegging van omgang tussen moeder en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontzegging van omgang tussen de moeder en haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.S. Zijderveld, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 mei 2023, waarin haar het recht op omgang met haar kind was ontzegd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. Kok, verzocht het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

De procedure in eerste aanleg omvatte meerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland, waarbij onder andere het gezag en de zorgregeling voor het kind zijn vastgesteld. De moeder had sinds 13 december 2019 geen contact meer gehad met haar kind, en de raad voor de kinderbescherming had de ondertoezichtstelling beëindigd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van het kind voorop stond.

Het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat haar situatie en functioneren structureel waren verbeterd, zodat een omgangsregeling met het kind niet in het belang van het kind zou zijn. De moeder had in hoger beroep geen nieuwe relevante stellingen aangevoerd die de rechtbank niet al had overwogen. Het hof concludeerde dat de ontzegging van omgang in stand moest blijven, omdat het in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind om thans een omgangsregeling vast te stellen. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.558
(zaaknummer rechtbank Gelderland 393679)
beschikking van 12 december 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Wageningen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kok te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank van Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna ook: de rechtbank), van 2 december 2021, 19 mei 2022 en 3 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 3 mei 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 juli 2023;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 14 juni 2019 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] , is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder vastgesteld en als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) vastgesteld dat [de minderjarige] met een opbouwregeling met ingang van september 2019 iedere week van zaterdagavond 18:00 uur tot zondagavond 18:00 uur bij de vader verblijft.
3.3
Na een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is bij (afzonderlijke) beschikking van 11 december 2019 [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend bij de ouder met gezag (de vader).
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 11 december 2019 is met wijziging van de beschikking van 14 juni 2019 als zorgregeling tussen de ouders vastgesteld dat [de minderjarige] contact heeft met de moeder, waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de jeugdbeschermer.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 27 februari 2020 is het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader bepaald en bij beschikking van 22 juni 2020 is de vader belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat [de minderjarige] en zij recht hebben op omgang met elkaar op een wijze die het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel deze af te
wijzen, waarbij de moeder primair dient te worden veroordeeld tot het betalen aan hem van de volledige kosten van de procedure en subsidiair dient te worden veroordeeld in de (forfaitaire) kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

Omgang
5.1
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Bij beschikking van de rechtbank van 11 december 2019 is een zorgregeling (thans omgangsregeling, omdat de vader nadien alleen is belast met het gezag) vastgesteld, waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] en de wijze van begeleiding aan de jeugdbeschermer is overgelaten. Uit de stukken blijkt dat de moeder sinds 13 december 2019 [de minderjarige] niet meer heeft gezien, [de minderjarige] zijn hoofdverblijf nu bij de vader heeft en dat de raad, na toetsing, op 16 september 2020 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft beëindigd. Dat zijn gewijzigde omstandigheden die rechtvaardigen dat opnieuw naar de omgangsregeling wordt gekeken.
5.3
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, onder andere indien:
a. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
b. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
De moeder stelt, samengevat, dat [de minderjarige] het recht heeft om te weten wie zijn moeder is en dat het voor haar belangrijk is dat [de minderjarige] weet dat zij steeds opnieuw wil proberen om in zijn leven te zijn en dat zij dit ook graag wil. De rechtbank heeft ten onrechte gesteld dat zij onvoldoende inzicht geeft in haar functioneren. Er is geen sprake meer van gedwongen hulpverlening en vanuit de moeder en de hulpverlening is geen hulpvraag meer. Volgens de moeder is zij inmiddels al lange tijd stabiel en heeft zij haar leven op de rit.
De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist.
5.5
Het hof leest in de grieven van de moeder en de daarop door en namens haar gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan zij in eerste aanleg heeft aangevoerd en die de rechtbank gemotiveerd en op goede gronden heeft verworpen. Het hof neemt die motivering - na eigen onderzoek - over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
5.6
Uit psychologisch onderzoek van [de minderjarige] is gebleken dat hij vanwege zijn kwetsbaarheid duidelijkheid en stabiliteit nodig heeft in zijn opvoedomgeving. Daarom is contactherstel met de moeder alleen mogelijk als sprake is van een omgang die frequent en stabiel kan plaatsvinden. De moeder heeft in hoger beroep, net als bij de rechtbank en tijdens het raadsonderzoek, niet aangetoond dat haar persoonlijk functioneren en haar situatie structureel is verbeterd, in die zin dat een omgang frequent en stabiel kan plaatsvinden. Door de voorgeschiedenis is het nodig dat door een professional hierover duidelijkheid wordt verschaft. Daarbij komt dat uit de antwoorden van de moeder op vragen die het hof ter zitting heeft gesteld, is gebleken dat de moeder niet zo stabiel is als zij doet voorkomen in haar hoger beroepschrift. De moeder is in juli 2023 nog een aantal weken opgenomen geweest vanwege een depressie. Ook heeft de moeder bevestigd dat nog steeds sprake is van een zorgmachtiging. De wens van de moeder om omgang met [de minderjarige] te willen hebben is invoelbaar en te begrijpen, maar vanwege het ontbreken van stukken is het voor het hof niet duidelijk in hoeverre de moeder een stabiele ouder in het leven van [de minderjarige] kan zijn. Gezien de kwetsbaarheid van [de minderjarige] is het daarom in strijd met zijn zwaarwegende belangen om thans een omgangsregeling vast te stellen. Voor het hof is duidelijk geworden dat bij de moeder geen sprake is van onwil, maar van onmacht. De moeder lijkt op dit moment niet de juiste ondersteuning te krijgen die zij vanwege haar psychische kwetsbaarheid nodig heeft.
Proceskostenveroordeling
5.7
Het hof is, anders dan de vader, niet van oordeel dat de moeder de verplichting van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft geschonden. Weliswaar is het beroepschrift van de moeder summier, maar hebben de antwoorden van de moeder op vragen van het hof ter zitting meer inzicht gegeven in de persoonlijke situatie van de moeder en is de moeder daarover eerlijk geweest.
Voorts is het hof van oordeel dat het de moeder vrij stond de ontzegging van de omgang door de rechtbank, wat voor haar grote gevolgen heeft, aan het hof ter beoordeling voor te leggen, zodat geen sprake is van het nodeloos in rechte betrekken van een wederpartij.
Tegen deze achtergrond acht het hof de compensatie van kosten, overeenkomstig het uitgangspunt in zaken van personen- en familierecht, redelijk in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Het hof zal de desbetreffende verzoeken van de vader afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 mei 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.P. den Hollander en S. Kuijpers en is op 12 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.