ECLI:NL:GHARL:2023:10608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
200.331.056/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders en benoeming voogd in het belang van de minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2015. De rechtbank Midden-Nederland had op 22 juni 2023 het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd. De ouders waren het niet eens met deze beslissing en gingen in hoger beroep, waarbij zij vroegen om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het gezag te behouden.

Het hof heeft de zaak grondig onderzocht en de argumenten van de ouders en de raad voor de kinderbescherming afgewogen. Het hof concludeert dat het gezag van de ouders terecht is beëindigd. De ouders hebben niet voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld om de uithuisplaatsing van de kinderen te voorkomen, en de ontwikkeling van de kinderen is ernstig bedreigd. De ouders hebben hun best gedaan, maar zijn niet in staat gebleken om de benodigde zorg en aandacht te bieden. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun opgroeiperspectief, wat niet kan worden geboden zolang het gezag bij de ouders blijft.

Het hof heeft ook overwogen dat de benoeming van de GI als voogd gerechtvaardigd is, gezien de neutrale en onafhankelijke rol van de GI en het goede contact tussen de ouders en de GI. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de ouders afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling en stabiliteit van de minderjarigen in situaties van gezagsbeëindiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.056
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 554868)
beschikking van 14 december 2023
in het hoger beroep van:
[verzoeker] (de vader),
en
[verzoekster] (de moeder),
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. S.L. Prass te Utrecht.
Belanghebbenden zijn:
raad voor de kinderbescherming (de raad),
in Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de GI),
in Amsterdam,
en
[de gezinshuisouder] (gezinshuisouder van [de minderjarige1] ),
woonplaats: [woonplaats2] ,
en
[de pleegouders](de pleegouders van [de minderjarige2] ),
woonplaats: [woonplaats3] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om het gezag van de ouders over:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 in [plaats1] en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [plaats1] .

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hadden samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] konden nemen.
2.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 19 juli 2019 onder toezicht gesteld van de stichting Samen Veilig Midden-Nederland. Sinds 9 juli 2020 staan zij onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd. De laatste verlenging was tot 19 juli 2023.
2.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn sinds 29 april 2020 uithuisgeplaatst. De uithuisplaatsing is steeds verlengd. De laatste verlenging was tot 19 juli 2023.
2.4
Na de uithuisplaatsing zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eerst samen in een pleeggezin geplaatst. [de minderjarige2] woont nog steeds in dat pleeggezin. In juli 2020 is [de minderjarige1] in een jeugdzorginstelling gaan wonen. Sinds oktober 2022 woont [de minderjarige1] bij de gezinshuisouder.

3.De beslissing van de rechtbank

De rechtbank (Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft op 22 juni 2023 op verzoek van de raad het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De rechtbank heeft bepaald dat de gezagsbeëindiging ook geldt als de ouders in hoger beroep gaan
(uitvoerbaar bij voorraad verklaring).

4.Het hoger beroep

4.1
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij zijn in hoger beroep gegaan. Zij vinden dat het hof de beschikking van de rechtbank moet vernietigen en zij met het gezag belast blijven over de kinderen.
4.2
De raad is het niet eens met het verzoek van de ouders. De raad vraagt de beschikking van de rechtbank in stand te laten.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift van 14 augustus 2023 met bijlagen, en
  • het verweerschrift van de raad.
5.2
De zitting bij het hof was op 21 november 2023. Aanwezig waren:
  • de ouders met hun advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI en
  • de pleegmoeder van [de minderjarige2] .
Het hof heeft aan een persoonlijk begeleider van de ouders bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.

6.De redenen voor de beslissing

beslissing
6.1
Het hof vindt net als de rechtbank, en om dezelfde redenen die de rechtbank heeft opgeschreven, dat het gezag van allebei de ouders beëindigd moet worden. Naast de redenen die de rechtbank heeft genoemd vindt het hof ook om de volgende redenen dat het gezag van allebei de ouders beëindigd moet worden.
de redenen voor de beslissing
6.2
In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek staat dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling én de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn zelf voor de minderjarige kan zorgen. Voor de ontwikkeling van een kind is het niet goed dat te lang onduidelijk is bij wie het kind zal opgroeien (
het opgroeiperspectief). Met de aanvaardbare termijn wordt de periode van onzekerheid bedoeld die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling. Hoe lang die periode is, hangt onder meer af van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind.
6.3
Om een uithuisplaatsing te voorkomen heeft de GI in 2019 voorwaarden opgesteld en is er hulpverlening ingezet. Het is de ouders niet goed genoeg gelukt om te voldoen aan die voorwaarden. De kinderen zijn in 2020 uithuisgeplaatst omdat bij beide kinderen sprake was van een forse ontwikkelingsachterstand. Door het instellen van een NIFP-onderzoek is onderzocht of de kinderen op termijn weer bij de ouders konden wonen. Uit dit onderzoek blijkt dat de ouders, ook met opvoedondersteuning, niet in staat zijn om in de toekomst [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de (extra) zorg en aandacht te geven die zij nodig hebben. De ouders willen graag voor de kinderen zorgen en zij hebben hun best gedaan, maar door hun beperkingen lukt het de ouders niet.
Bovendien is voor zowel [de minderjarige1] (dertien jaar) als [de minderjarige2] (acht jaar) de aanvaardbare termijn verstreken. [de minderjarige1] heeft het naar haar zin bij de gezinshuisouder waar zij sinds oktober 2022 woont. Alleen ziet zowel de gezinshuisouder als de GI dat [de minderjarige1] loyaal is naar de ouders en worstelt met haar situatie. [de minderjarige2] woont sinds 29 april 2020 bij de pleegouders en voor haar is het van groot belang dat de voorspelbare opvoedomgeving waarbij de pleegmoeder 24/7 beschikbaar is wordt voortgezet, want dit biedt [de minderjarige2] de stabiliteit om zich veilig te kunnen voelen en zich te kunnen ontwikkelen.
Beide kinderen hebben dus duidelijkheid nodig over bij wie zij zullen opgroeien en wie over hun zal beslissen. De beëindiging van het gezag zal de kinderen die duidelijkheid geven en dat is voor hun belangrijk om zich verder te kunnen ontwikkelen. Het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de duidelijkheid over hun opgroeiperspectief weegt zwaarder dan de wens van de ouders om het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te houden.
Uit het wettelijk systeem volgt ook dat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing tijdelijk van aard zijn en dat als blijkt dat een kind niet bij zijn ouder(s) zal opgroeien, de beëindiging van het gezag in de rede ligt. Gelet op de individuele problematiek van de kinderen en omdat de ouders vanwege hun eigen problematiek wisselend zijn in de samenwerking met de hulpverlening, is het hof van oordeel dat de door de ouders voorgestelde voortzetting van de uithuisplaatsing in een vrijwillig kader niet tot de mogelijkheden behoort.
6.4
Voor zover de ouders een beroep hebben gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat de inmenging die beëindiging van het gezag vormt in het gezinsleven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met de ouders is gerechtvaardigd, omdat die beëindiging zoals hiervoor is overwogen gelet op alle omstandigheden van dit geval in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is. Verder staat de beëindiging in een redelijke verhouding tot het na te streven doel (
proportionaliteitsbeginsel) en is het beoogde resultaat niet te bereiken met een minder ingrijpend alternatief zoals een vrijwillige plaatsing (
subsidiariteitsbeginsel).
benoeming voogd
6.5
De ouders zijn van mening dat niet is onderzocht of iemand uit hun eigen netwerk de voogdij over de kinderen op zich zou kunnen nemen. Net als de rechtbank en de raad vindt het hof dat de GI moet worden benoemd tot voogd over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De GI is neutraal en onafhankelijk. Bovendien is ter zitting gebleken dat het contact tussen de ouders en de GI op dit moment goed is.
conclusie
6.6
Het hof zal de beslissing van de rechtbank in stand laten.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juni 2023 en
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.P. den Hollander en S. Kuijpers en is op 14 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.