ECLI:NL:GHARL:2023:10745

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.333.046/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing tenuitvoerlegging in hoger beroep na skiongeval met letselschade

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 2 augustus 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis, dat is aangevraagd door [appellant] op 28 september 2023. De aanleiding voor de rechtszaak is een skiongeval dat plaatsvond op 10 januari 2016 in Oostenrijk, waarbij [geïntimeerde] door een botsing met [appellant] een sleutelbeenfractuur opliep. [geïntimeerde] heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van dit ongeval, en de rechtbank heeft haar vordering toegewezen. [appellant] heeft aangevoerd dat hij niet over de financiële middelen beschikt om aan de veroordeling te voldoen en dat de vordering inmiddels is verjaard. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in de beslissing van de rechtbank en dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] uitvalt. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat de tenuitvoerlegging tot een onaanvaardbare situatie zou leiden. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.046/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 188119
arrest in het incident van 19 december 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S. Oosting te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.W. Vergonet te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 2 augustus 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep, inclusief incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv van 28 september 2023;
• de conclusie van antwoord op de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex art. 351 Rv van 7 november 2023.

2.De kern van de zaak

2.1
Het hof gaat bij de beoordeling van dit incident uit van de volgende feiten. Bij een skiongeval in Oostenrijk op 10 januari 2016 heeft [geïntimeerde] door een botsing met [appellant] een (gecompliceerde) sleutelbeenfractuur opgelopen. [appellant] was een onervaren skiër en verloor op de rode piste de controle over zijn ski’s en is vervolgens op [geïntimeerde] gebotst. [geïntimeerde] en [appellant] zijn daarop een steile helling afgegleden en onderaan tot stilstand gekomen.
2.2
[geïntimeerde] heeft vervolgens meerdere operaties en medische behandelingen ondergaan. Een volledig herstel is tot op heden niet bereikt.
2.3
De rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] heeft [appellant] in een brief van
13 februari 2017 aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade die [geïntimeerde] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het skiongeval. [appellant] beschikte niet over een aansprakelijkheidsverzekering.
2.4
[geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens gedagvaard. Zij vordert dat de rechtbank voor recht verklaard dat [appellant] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van het ongeval en [appellant] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 62.594,04 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.401,-.
2.5
De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding en deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
[geïntimeerde] heeft het vonnis inmiddels door een deurwaarder aan [appellant] laten betekenen en bevel tot betaling van het verschuldigde bedrag gedaan.

3.Het oordeel van het hof

3.1
In het incident vordert [appellant] dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 2 augustus 2023 wordt geschorst, totdat op het hoger beroep is beslist. Ter onderbouwing hiervan heeft [appellant] aangevoerd dat hij niet de financiële middelen heeft om de vordering van [geïntimeerde] te voldoen. De deurwaarder heeft al aangekondigd om beslag te gaan leggen. Dan resteert er voor [appellant] geen andere mogelijkheid dan een beroep te doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daar komt bij dat de vordering van [geïntimeerde] , zoals
[appellant] ook al bij de rechtbank heeft aangevoerd, inmiddels is verjaard. Dat de rechtbank dit beroep heeft afgewezen, is weliswaar geen strikte kennelijke misslag, maar het komt daar wel dicht bij in de buurt. Het belang van [appellant] om uit de schuldsaneringsregeling te blijven, moet zwaarder wegen dat het belang van [geïntimeerde] om het vonnis ten uitvoer te leggen. Hierin speelt ook een belangrijke rol dat [geïntimeerde] langere tijd heeft stilgezeten. Zij heeft pas in 2023 ervoor gekozen om haar schadevordering te begroten, terwijl het gestelde schadeveroorzakende feit dateert van januari 2016.
3.2
[geïntimeerde] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Allereerst is er geen sprake is van een kennelijke misslag. Het beroep op verjaring is door de rechtbank terecht verworpen. Ten aanzien van de te maken belangenafweging heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat deze in haar voordeel zou moeten uitvallen. Allereerst heeft [appellant] zijn stelling dat hij in de schuldsanering terecht zal komen, niet onderbouwd. Voor zover bekend is [geïntimeerde] de enige schuldeiser van [appellant] . [geïntimeerde] heeft het vonnis door de deurwaarder laten betekenen, waarbij de deurwaarder hem ook de optie heeft geboden om een betalingsregeling te treffen. Hier is [appellant] niet op ingegaan.
Hoewel het klopt dat [geïntimeerde] een poos geen actie heeft ondernomen richting [appellant] , was dat echter mede het gevolg van de houding van [appellant] . Hij wenste niet mee te werken aan een regulier schaderegelingstraject. [appellant] gaf geen gehoor meer vanaf het moment dat duidelijk werd dat hij zelf de schade zal moeten betalen. Verder heeft het feit dat [geïntimeerde] haar schadevordering pas in 2023 heeft begroot, te maken met de ernst van het letsel. Het heeft jaren geduurd om tot de huidige medische toestand te komen en zelfs nu is er nog een toekomstrisico. Geen van deze door [appellant] aangevoerde redenen geven aanleiding om een belangenafweging in zijn voordeel te laten uitvallen.
Juridisch kader
3.3
Het hof beoordeelt de incidentele vordering aan de hand van de criteria die de
Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Deze criteria houden in dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij.
Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Zou een beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid.
Kennelijke misslag
3.4
[appellant] heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een strikte kennelijke misslag, maar dat het er wel “dicht bij in de buurt” zit. Voor zover [appellant] heeft willen aanvoeren dat er met het verwerpen van het beroep op verjaring door de rechtbank toch sprake is van een kennelijke misslag, dan kan dat beroep niet slagen. Van een kennelijke misslag kan pas sprake zijn wanneer de beslissing van de rechtbank onmiskenbaar onjuist is en niet al wanneer ook een andere beslissing mogelijk zou zijn geweest. Van een onmiskenbaar onjuist oordeel is in dit geval geen sprake. Daar komt bij dat, zoals hiervoor is overwogen, de kans van slagen bij het verjaringsverweer in hoger beroep bij de beoordeling van dit incident buiten beschouwing blijft. Het hof is van oordeel dat er dan ook geen aanleiding bestaat om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen op grond van een kennelijke misslag.
Belangenafweging
3.5
Bij een veroordeling tot betaling van een geldsom is het belang van de schuldeiser (hier [geïntimeerde] ) bij handhaving van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven. Bij de belangenafweging is ook een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [1]
3.6
Tegen deze achtergrond overweegt het hof dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd waarom aan zijn belangen meer gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van [geïntimeerde] . Zo heeft [appellant] niet inzichtelijk gemaakt waarom tenuitvoerlegging van het vonnis tot het aanvragen van de wettelijke schuldsanering zal leiden. [appellant] stelt dat hij niet over de financiële middelen beschikt om aan de veroordeling te voldoen, maar dat heeft hij op geen enkele wijze aangetoond of inzichtelijk gemaakt. Daar komt bij dat [geïntimeerde] de mogelijkheid van een betalingsregeling heeft aangeboden, welke mogelijkheid [appellant] heeft afgeslagen.
Dat [geïntimeerde] een onaanvaardbare tijd zou hebben gewacht om tot een schadevordering te komen, en dat dat zou moeten leiden tot een belangenafweging in het voordeel van [appellant] , is onvoldoende gebleken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het doorgaans geen uitzondering is dat de schadevergoeding niet direct of kort na de schadeveroorzakende gebeurtenis kan worden begroot. Daarvoor is immers noodzakelijk om de ernst van de (gevolgen van de) schade te kunnen bepalen.
3.7
De belangen tegen elkaar afwegende ziet het hof onvoldoende aanleiding voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
De conclusie
3.8
De conclusie luidt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

4.De beslissing

Het hof:
In het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
In de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 30 januari 2024voor het nemen van de memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 december 2023.

Voetnoten

1.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.