ECLI:NL:GHARL:2023:10925

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
200.324.504
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen in het kader van ouderschap en jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2009, en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hun ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zou zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De kinderen verblijven sinds begin 2022 bij de vader en hebben aangegeven geen contact meer te willen met de moeder, wat leidde tot de conclusie dat het in hun belang is dat de juridische situatie aansluit bij de feitelijke situatie. De moeder had verzocht om een andere gecertificeerde instelling (GI) te benoemen, maar dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof benadrukte dat de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het mogelijk maken van contact tussen de kinderen en de andere ouder, en dat de huidige GI goed functioneert in het belang van de kinderen. De moeder's verzoeken werden afgewezen, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.504
(zaaknummers rechtbank Gelderland 397027 en 410695)
beschikking van 28 december 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Broersma te Putten,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K. Dijks-Bouwknegt te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
Regio Noord, locatie Harderwijk,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 23 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 maart 2023;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- de brief van de GI van 22 mei 2023;
- een journaalbericht van mr. Broersma van 17 november 2023 met producties, tevens houdende aanvullend verzoek wijziging GI;
- een e-mailbericht van de moeder van 28 november 2023.
2.2
De minderjarigen hebben bij brieven van 13 juni 2023 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, via beeldbellen bijgestaan door mr. M. Buysrogge;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft mr. Broersma op verzoek van het hof het rapport van de raad van 30 oktober 2018 nagezonden.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] en
- [de minderjarige2] , beiden geboren te [woonplaats1] [in] 2009.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen hadden tot de bestreden beschikking hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
De kinderen zijn sinds 2018, met een korte onderbreking, onder toezicht gesteld van de GI.
3.3
In 2020 is, na initiatief van de GI en ter voorkoming dat de destijds bij de moeder wonende kinderen onthecht raakten van de vader, een regeling overeengekomen waarbij de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verbleven. Deze regeling is tot begin 2022 uitgevoerd. De kinderen hebben toen bij de GI te kennen gegeven dat zij de voortdurende strijd tussen de ouders niet meer aankonden en dat zij niet meer naar de moeder wilden.
3.4
Bij beschikking van 8 april 2022 is bepaald dat de kinderen het contact met de moeder, onder de regie van de GI, weer opbouwen zodat de in 3.3 genoemde zorgregeling vóór de zomervakantie van 2022 weer kan gelden.
3.5
Nadat het niet bleek te lukken om de kinderen te motiveren om weer contact met de moeder te hebben is bij beschikking van 9 augustus 2022 machtiging verleend om de kinderen met ingang van 9 augustus 2022 tot 28 december 2022 uit huis te plaatsen bij de vader. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6
De kinderen verblijven sinds begin 2022 bij de vader. Van dat moment tot aan de bestreden beschikking hadden de kinderen beperkt contact met de moeder gehad. Het door de ouders gevolgde traject solo parallel ouderschap is stopgezet.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de kinderen.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang:
- de hoofdverblijfplaats van de kinderen gewijzigd en bij de vader bepaald;
- de verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de ouders en de kinderen
zoals neergelegd in de beschikking van 8 april 2022 gewijzigd en bepaald dat (de
opbouw van) het contact van de kinderen en de moeder door de Gl wordt bepaald
(waaronder begrepen de frequentie, de duur en de wijze van het contact), waarbij de
minimale contactregeling die nu in de praktijk wordt uitgevoerd het vertrekpunt is.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover daarbij is beslist over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling betreffende de kinderen) en in zoverre opnieuw beschikkende:
I. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn;
II. te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen weer hervat zal worden naar een week-op-week-afregeling en subsidiair dat de kinderen een weekend per veertien dagen bij haar zullen zijn, alsmede de helft van de vakanties- en feestdagen;
III. te bepalen dat de vakantieregeling zoals door haar in productie 7 van haar verzoekschrift d.d. 7 december 2021 is omschreven, zal gelden;
IV. te bepalen dat er een onafhankelijke deskundige wordt aangesteld die in deze casus onderzoek zal doen en het dossier zal beoordelen;
V. te bepalen dat er een onderzoek door de raad zal plaatsvinden teneinde te onderzoeken wat de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal moeten zijn en hoe het contactherstel met haar opgebouwd dient te worden;
kosten rechtens.
De moeder heeft bovendien aanvullend verzocht om op grond van artikel 1:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een andere GI te benoemen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof om de moeder in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn. De kinderen waren tot januari 2022 tijdens de contacten nog blij om haar te zien. Er was toen nog sprake van een warme en hechte band. Bij het contact in maart 2023 was de houding van de kinderen naar de moeder koel en afstandelijk. De kinderen hebben tijdens het laatste contact in mei 2023 tegen haar gezegd dat zij geen contact meer met haar willen. Volgens de moeder is er sprake van ouderonthechting. Zij herkent zich niet in de argumenten van de kinderen, dat zij hen zou voorliegen en dat de kinderen zich door haar niet gehoord voelen. In de praktijk blijkt dat er onder de regie van de GI geen contactregeling tussen de moeder en de kinderen tot stand komt. Dit verloopt erg moeizaam. Volgens de moeder is het van groot belang dat er een onderzoek wordt verricht door een door het hof op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te benoemen deskundige dan wel door de raad.
De moeder heeft aanvullend verzocht om een andere GI te benoemen.
5.3
De vader voert aan dat de kinderen vanaf begin 2022, toen het nog de bedoeling was om de co-ouderschapsregeling te hervatten, steeds vaker hun wens kenbaar maakten dat zij bij de vader wilden wonen. Er is geen sprake van ouderonthechting. De vader wil de wens van de kinderen, die hij niet heeft beïnvloed, respecteren. De moeder lijkt dit echter niet te kunnen en willen accepteren. De kinderen vonden de week-op-week-af-regeling veel te onrustig. Zij hebben behoefte aan rust, veiligheid en een stabiele omgeving. De moeder belast hen met volwassen zaken. De vader is van mening dat de kinderen hun moeder kunnen blijven zien, maar dan wel op het moment en met de opbouw die in het belang van de kinderen is. De kinderen reageren nog steeds niet goed op het contact met de moeder.
Volgens de vader stelt de GI bij de regie over de omgangsregeling steeds het belang van de kinderen voorop. Daar hoort een beperkte contactregeling bij.
De vader voert aan dat een onderzoek op grond van artikel 810a Rv niet mogelijk is omdat het hoger beroep van de moeder zich niet richt tegen de ondertoezichtstelling en er bovendien geen recente rapportage is ten aanzien waarvan een contra-expertise zou kunnen worden verricht. Bovendien meldt de moeder niet expliciet wat er zou moeten worden onderzocht en is volgens de vader een onderzoek, ook door de raad, niet in het belang van de kinderen.
Het is volgens de vader bovendien niet in het belang van de kinderen, die gewend zijn aan de huidige jeugdbeschermer, om een andere GI te benoemen.
5.4
Volgens de GI moeten de verzoeken van de moeder in hoger beroep worden afgewezen. Het gaat goed met de kinderen in de thuissituatie bij de vader. Het lukt de vader om uit de strijd met de moeder te blijven en in het belang van de kinderen te denken. De kinderen kunnen bij de vader beter aangeven wat ze nodig hebben, wat ze verwachten van een ander en ze kunnen reflecteren over wat ze voelen en denken. De kinderen hebben duidelijk hun wens kenbaar gemaakt om bij de vader te wonen en om nu geen contact met de moeder te hebben. Helaas is gebleken dat de moeder niet in staat is om te luisteren naar de behoeften van de kinderen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen en zal hierna verduidelijken hoe het tot dat oordeel is gekomen.
De hoofdverblijfplaats
5.6
Het hof is van oordeel dat het op dit moment in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De kinderen wonen sinds januari 2022, dus nu al feitelijk bijna twee jaar, bij de vader. De ontwikkeling van de kinderen verloopt daar, naar het hof begrijpt, goed. De jongens hebben onderling een goede verstandhouding en ook de sfeer in het gezin van de vader verloopt ontspannen. Ook uit de verklaringen van de GI en de raad kan worden opgemaakt dat er geen zorgen bestaan over het verblijf van de kinderen in het gezin van de vader en dat de kinderen al geruime tijd onveranderd en duidelijk zijn in hun mening dat zij bij de vader willen blijven wonen. Gelet op al het voorgaande, op het minimale contact dat de kinderen in de afgelopen jaren met de moeder hebben gehad en op de weerstand van de kinderen om bij de moeder te wonen is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, het in het belang van de kinderen dat de juridische situatie aansluit bij de feitelijke situatie en dat de jongens niet ieder jaar hoeven te worden geconfronteerd met een verlengingsprocedure voor de machtiging tot uithuisplaatsing.
De verdeling van de zorg- en opvoedtaken
5.7
Gebleken is dat de kinderen nu helemaal geen contact meer met de moeder hebben en dat zij nu heel duidelijk zijn in hun standpunt dat zij dat – in ieder geval op dit moment – ook niet wensen. Uit de stukken is gebleken dat het de moeder en de vader, die in 2013 uit elkaar zijn gegaan, na ruim tien jaar nog niet is gelukt om tot een goed genoeg gezamenlijk ouderschap te komen. Vanwege de complexe verhoudingen worden de kinderen in hun ontwikkeling bedreigd en staan zij nu al 5 jaar onder toezicht. Vele vormen van hulpverlening zijn ingezet maar ook dat heeft er niet voor kunnen zorgen dat de kinderen in staat zijn om onbelast contact met beide ouders te hebben. Er zijn vele procedures gevoerd en de kinderen hebben daarvan last gehad. In de tijd zie je ook een wisseling van perioden waarin de kinderen geen contact meer willen met de andere ouder dan wel dat die contacten moeizaam verlopen. Het hof is er voldoende van overtuigd geraakt dat de kinderen nu rust willen en dat nu, simpel gezegd, hun energie om te laveren tussen hun ouders op is. Het hof begrijpt dat het voor de moeder moeilijk is te accepteren dat zij de kinderen niet meer ziet, maar – wat daarvan de oorzaak ook is – het hof acht het, mede gelet op het gelijkluidende advies van de raad, niet reëel om nu een week-op-week-af-regeling vast te stellen met daarbij een regeling voor vakantie- en feestdagen. De kinderen zijn inmiddels 15 jaar en het hof hecht een relevante betekenis aan hun mening. Zelfs een regeling waarbij de kinderen om de veertien dagen een weekend bij de moeder verblijven past naar het oordeel van het hof niet in de actuele situatie, waarin de kinderen zeer vasthoudend zijn in hun mening om geen contact met de moeder te willen. Zoals hiervoor al is overwogen ontwikkelen de kinderen zich goed in de gezinssituatie bij de vader. De momenten waarop er nog contact was met de moeder bezorgden de kinderen stress, die gepaard ging met gedragsproblemen en lichamelijke klachten, zoals buikpijn. Tijdens de periode zonder omgang met de moeder ervaren de kinderen rust, slapen ze beter, nemen de boze buien van [de minderjarige1] af en kan [de minderjarige2] zich beter concentreren. Het hof spreekt de hoop uit dat de kinderen in de toekomst, na een periode van rust, weer contact met de moeder wensen en dat de GI daarbij, zoals door de rechtbank bepaald, de nodige regie kan bieden. Het hof wil daarbij wel benadrukken dat niet de GI maar de ouders zelf de sleutel in handen hebben om onbelast contact van de kinderen met de andere ouder mogelijk te maken.
Het verzoek van de moeder om een onderzoek te laten verrichten
5.8
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Daargelaten dat het in de onderhavige kwestie niet gaat om een hoger beroep tegen een ondertoezichtstelling en de moeder bovendien onvoldoende concreet stelt wat zij onderzocht wil hebben, wat tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden, zal het hof dit verzoek van de moeder afwijzen. Het hof zal ook het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek afwijzen. Duidelijk is naar voren gekomen dat de kinderen nu vooral behoefte hebben aan rust. Het hof acht het dus in die zin niet in hun belang dat zij betrokken zullen worden in een onderzoek. Bovendien zal de uitslag van een onderzoek geen invloed hebben op de uitspraak van het hof, omdat de kinderen zeer stellig zijn in hun mening dat zij nu geen contact met de moeder wensen.
Het verzoek van de moeder om een andere GI te benoemen
5.9
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een andere GI te benoemen afgewezen. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open, slechts cassatie in het belang der wet. Gronden om het appelverbod te doorbreken zijn niet aangevoerd. De moeder doet in de plaats daarvan een nieuw verzoek in hoger beroep, echter een dergelijk verzoek is in hoger beroep niet toegestaan. De moeder zal zich voor een dergelijk verzoek (opnieuw) moeten wenden tot de kinderrechter. Het hof zal de moeder in haar verzoek om in plaats van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland een andere GI te benoemen dan ook niet- ontvankelijk verklaren.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt het hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover in hoger beroep aan de orde, de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek een andere GI te benoemen en de overige (aanvullende) verzoeken van de moeder afwijzen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit hun huwelijk geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 23 december 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek een andere GI te benoemen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.P. den Hollander en P.B. Kamminga, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 28 december 2023 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.