ECLI:NL:GHARL:2023:10926

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
200.333.515
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van uithuisplaatsing van minderjarige door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] was verleend. De kinderrechter had op 9 augustus 2023 besloten dat [de minderjarige] uit huis geplaatst moest worden in een accommodatie voor jeugdhulp, met ingang van 9 augustus 2023 tot uiterlijk 23 mei 2024. De moeder was van mening dat deze uithuisplaatsing niet nodig was en verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en [de minderjarige] weer thuis te plaatsen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. T. Şeker. De gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, trad op als verweerster. De vader van [de minderjarige] was ook betrokken, maar heeft zich schriftelijk afgemeld voor de zitting. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de GI zorgvuldig afgewogen. De moeder erkende dat [de minderjarige] hulp nodig had, maar was van mening dat deze hulp ook ambulant verleend kon worden.

Het hof oordeelde echter dat de moeder momenteel niet in staat is om [de minderjarige] een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De moeder had in het verleden hulpverleningstrajecten niet nageleefd en er waren zorgen over de veiligheid en het welzijn van [de minderjarige]. Gezien de omstandigheden en de noodzaak voor continuïteit en veiligheid in de opvoeding, heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de bescherming van de minderjarige en de noodzaak van professionele hulpverlening in deze situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.515
(zaaknummer rechtbank Overijssel 300237)
beschikking van 28 december 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Şeker te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de kinderrechter) van 9 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 oktober 2023;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- de brief van de vader van 1 november 2023;
- het journaalbericht van mr. Şeker van 20 november 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft, gelijktijdig met die in de procedure met zaaknummer 200.333.513, op 30 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-twee vertegenwoordigers van de GI.
De vader en de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) hebben zich schriftelijk afgemeld voor de zitting.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [plaats1] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft een halfzus: [de halfzus] , geboren [in] 2010 te [plaats2] . Het hoger beroep van de moeder ten aanzien van haar uithuisplaatsing wordt behandeld in de procedure met zaaknummer 200.333.513.
3.2
Bij beschikking van 23 mei 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] met ingang van 23 mei 2023 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 9 augustus 2023 tot uiterlijk 23 mei 2024.
3.4
[de minderjarige] verblijft sinds 23 oktober 2023 in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en de GI te gelasten om [de minderjarige] , indien hij uit huis geplaatst is, weer thuis terug te plaatsen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij ziet wel in dat [de minderjarige] hulp nodig heeft, zeker nu hij volgens haar door de vader is mishandeld in de periode dat hij bij de vader woonde. Zij staat dan ook open voor hulpverlening, maar die kan wat haar betreft ambulant worden verleend, vanuit de situatie waarin [de minderjarige] weer bij haar
woont. De uithuisplaatsing is daarvoor volgens haar niet nodig. De moeder voelt zich met deze uithuisplaatsing bovendien gestraft omdat zij niet de waarheid heeft gesproken over haar thuissituatie en de rol die haar partner daarin heeft.
5.3
De GI is van mening dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. [de minderjarige] heeft, gedurende de periode waarin hij diverse keren van woonplek en school is veranderd, veel meegemaakt. Hij is daardoor beschadigd en het is in zijn belang dat hij passende hulp aangeboden krijgt. De moeder heeft in het verleden wel hulp geaccepteerd, maar zij lijkt geneigd te zijn die hulp uiteindelijk weer af te houden.
5.4
Op grond van de stukken en wat tijdens de zitting is gezegd, is het hof van oordeel dat de moeder op dit moment niet in staat is om [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en de veiligheid van de dagelijkse verzorging en opvoeding voldoende zijn gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. [de minderjarige] heeft veel meegemaakt en heeft behoefte aan passende hulp. In het verleden ingezette hulp heeft steeds niet tot het voor [de minderjarige] gewenste resultaat geleid. Gedurende een hulpverleningstraject hield de moeder zich regelmatig niet aan de afspraken.
Bovendien is gebleken dat de moeder niet altijd de waarheid heeft gesproken over bepaalde zaken, zoals onlangs over de relatie met haar partner, en dat zij de kinderen daarin heeft betrokken. Nadat de moeder zich had aangemeld bij [naam1] (die zich bezig houdt met de aanpak van huiselijk geweld) werd voor haar Ambulante Spoedhulp (ASH) en Intensieve Systeem Begeleiding (ISB) (geboden door [naam2] ) ingezet en kreeg zij een appartement voor haar en de kinderen toegewezen (met ingang van 22 juni 2023) voor de duur van zes maanden. De moeder is de daarmee verband houdende afspraken echter niet nagekomen. Uiteindelijk heeft zij genoemde hulpverleningstrajecten voortijdig afgebroken en is zij weer met de kinderen bij haar partner gaan wonen ondanks ook de waarschuwing van de GI dat er dan een verzoek tot uithuisplaatsing van beide kinderen zal worden ingediend.
[de minderjarige] is beschadigd door hetgeen hij heeft meegemaakt. Hij is diverse keren verhuisd en van school veranderd. Vervolgens heeft hij gedurende een periode bij zijn vader gewoond, waar hij regelmatig op forse wijze is gestraft. Hij heeft dat bij zijn moeder gemeld, maar hij kreeg bij haar geen gehoor. Hij heeft daardoor de veiligheid van zijn ouders gemist en hij voelt zich alleen en onbegrepen. Ook heeft hij nog angst voor de vader. Een en ander heeft gevolgen gehad voor zijn vertrouwen in volwassenen, maar ook voor zijn zelfvertrouwen en zelfbeeld. De verstandhouding met zijn halfzus [de halfzus] is niet goed. Hij heeft weinig sociale contacten en wordt door de moeder belast met volwassenproblematiek.
Het hof is, gelet op al het voorgaande, met de GI van oordeel dat de moeder [de minderjarige] nu niet de veiligheid, continuïteit, duidelijkheid en structuur kan bieden die hij nodig heeft. Dit zal te veel vragen van de moeder, die al veel andere zorgen heeft, zoals over haar relatie met haar partner, de relatie tussen de kinderen onderling, haar gezondheid, financiën en woonruimte. Bovendien is gebleken dat de moeder soms weigert te communiceren met de GI. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij ambulante hulpverlening voor [de minderjarige] in de thuissituatie zal accepteren. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de in het verleden ingezette maar steeds door doen of nalaten van de moeder niet volbrachte hulpverleningstrajecten, het gedwongen kader van de machtiging tot uithuisplaatsing nodig is om – in het belang van [de minderjarige] en het gegeven dat zij onder toezicht staat van de GI – de voortzetting van onderzoek en behandeling nu zoveel mogelijk te kunnen garanderen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 9 augustus 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.P. den Hollander en S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 28 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.