ECLI:NL:GHARL:2023:1163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
200.320.696
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met positieve ontwikkelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015. De moeder, die alleen belast is met het gezag, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 november 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De kinderrechter had deze machtiging verleend vanwege ernstige zorgen over de minderjarige, die onder toezicht was gesteld van de gecertificeerde instelling (GI).

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2023 werd duidelijk dat er sinds de bestreden beschikking positieve ontwikkelingen waren waargenomen in de ontwikkeling van de minderjarige. De schoolpsycholoog had gerapporteerd dat de minderjarige beter in staat was om zijn emoties te reguleren en dat hij goed functioneerde met de juiste begeleiding. Het hof oordeelde dat het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing op dat moment niet in het belang van de minderjarige zou zijn, omdat dit de positieve ontwikkelingen zou doorkruisen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor de periode tot 9 februari 2023, maar heeft de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van die datum afgewezen. De moeder werd aangespoord om samen te werken met de hulpverlening om de positieve ontwikkelingen voort te zetten. Het hof benadrukte het belang van de betrokkenheid van de jeugdbeschermer voor de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.320.696/01 en 200.320.696/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 540642)
beschikking van 9 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 juli 2022 en 14 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 14 november 2022 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 december 2022;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht van mr. Vermeer van 20 januari 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2023 door middel van een beeldverbinding plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Het onderhavige verzoek in hoger beroep gaat over [de minderjarige] , geboren [in] 2015. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 24 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 februari 2022 tot 24 februari 2023.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 21 juni 2022, heeft de GI verzocht machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden.
3.4
Bij beschikking van 5 juli 2022 heeft de kinderrechter de beslissing op het verzoek aangehouden in afwachting of hulpverlening in de thuissituatie voldoende verbetering brengt. De kinderrechter heeft de GI in dit licht verzocht om uiterlijk 14 oktober 2022 te berichten of zij het verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.
3.5
Bij brief van 11 oktober 2022 heeft de GI bericht het verzoek te handhaven.
3.6
Ten tijde van de mondelinge behandeling op 24 januari 2023 was [de minderjarige] nog niet uit huis geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 14 november 2022 tot 24 februari 2023 en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen, en
  • de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
4.3
De GI verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.320.696/02 (verzoek tot schorsing)
5.1
Nu het hof vandaag uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij de behandeling van haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.320.696/01 (inhoudelijk)
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verleend. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling komt het beeld naar voren dat er in de periode tot de bestreden beschikking ernstige zorgen over [de minderjarige] bestonden. Er hebben zich meerdere onveilige situaties voorgedaan en de moeder werkte onvoldoende samen met de hulpverlening.
5.4
Sinds de bestreden beschikking hebben zich bij [de minderjarige] positieve ontwikkelingen voorgedaan die leiden tot het oordeel van het hof dat het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen met ingang van vandaag moet worden afgewezen. In de verklaring van de schoolpsycholoog van 19 januari 2023 is te lezen dat [de minderjarige] de afgelopen periode groei heeft laten zien. Het lukt [de minderjarige] beter om zijn emoties te reguleren en rustig te blijven. Door [de minderjarige] structuur, begeleiding en aansturing te bieden, doet hij het volgens de schoolpsycholoog goed. Dit beeld en de positieve ontwikkelingen worden ook gezien bij dagbesteding [naam1] en de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat er inderdaad positieve ontwikkelingen waar te nemen zijn. Het hof is van oordeel dat een langere uithuisplaatsing deze positieve ontwikkelingen zullen doorkruisen, waardoor een uithuisplaatsing [de minderjarige] op dit moment juist schade toebrengt, in die zin dat de positieve groei kan stagneren. Dit is uiteraard niet in het belang van [de minderjarige] . Dit neemt niet weg dat [de minderjarige] alleen thuis kan blijven wonen als de positieve ontwikkelingen zich zullen blijven doorzetten. Van de moeder wordt daarom verwacht dat zij de hulpverlening toelaat in de opvoedsituatie en de samenwerking met hen aangaat. Het hof vindt het in dit licht belangrijk dat de jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling bij het gezin betrokken blijft, waardoor er waarborgen zijn voor de veiligheid van [de minderjarige] en er zicht zal blijven op zijn ontwikkeling.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover deze ziet op de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot vandaag, en te vernietigen met ingang van vandaag. Dat betekent dat het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 9 februari 2023 zal worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.320.696/02
wijst het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 november 2022 af;
in de zaak met zaaknummer 200.320.696/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 november 2022, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot 9 februari 2023;
vernietigt deze beschikking met ingang van 9 februari 2023 van deze beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 9 februari 2023 af;
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K. Mans en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 9 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.