ECLI:NL:GHARL:2023:1390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
200.315.668
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2023, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2018. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de minderjarige erkend en is in geschil met de moeder over de hoofdverblijfplaats en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder zou zijn, en de vader heeft hiertegen grieven ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2023, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt. De moeder kan, met hulp, voldoende zorg voor de minderjarige bieden. Het hof heeft ook de zorgregeling uitgebreid, zodat de vader de minderjarige om de veertien dagen op vrijdagmiddag uit school kan ophalen. Het verzoek van de vader om reiskosten te vergoeden is afgewezen, omdat dit niet voldoende onderbouwd was. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de aanpassing van de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.668
(zaaknummer rechtbank Gelderland 365338)
beschikking van 16 februari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Houtman te Oirschot,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P.H. Sanders te Doetinchem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 maart 2020, 15 januari 2021, 29 september 2021 en 9 juni 2022 (schriftelijk uitgewerkt op 1 juli 2022), uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgemelde beschikking zal hierna de bestreden beschikking worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 september 2022;
- het verweerschrift;
- een brief van de GI van 20 oktober 2022;
- een journaalbericht van mr. Houtman van 9 januari 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2018 in [plaats1] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 13 maart 2020 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, als voorlopige voorziening een omgangsregeling bepaald tussen [de minderjarige] en de vader aldus dat [de minderjarige] ieder weekend op zaterdag om 9.00 uur wordt opgehaald door de vader en daarna tot zondag 11.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] weer terugbrengt.
In de bodemprocedure heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren over het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de omgangsregeling.
3.3
Bij beschikking van 15 december 2020 heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 december 2020 tot 2 december 2021. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 28 november 2022 tot 2 december 2023.
3.4
Bij beschikking van 15 januari 2021 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de vader en de moeder gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] , de moeder bevolen haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de bij beschikking van 13 maart 2020 vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling en de moeder veroordeeld om aan de vader te betalen een dwangsom van € 250,- per keer dat zij in gebreke blijft aan de inhoud van dit vonnis (het hof begrijpt: deze beschikking) te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-.
Verder heeft de rechtbank de beslissingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aangehouden en de raad verzocht aanvullend daarover te rapporteren en adviseren.
3.5
Bij beschikking van 29 september 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht alsnog een aanvullend onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder vastgesteld en de volgende zorgregeling vastgesteld, waarbij:
  • [de minderjarige] na de zomervakantie van 2022 een weekend per veertien dagen bij de vader verblijft van vrijdagmiddag na school/judo tot en met zondag 17.00 uur;
  • de vader [de minderjarige] ophaalt en ook weer terug brengt;
  • de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders bij helfte worden verdeeld.
De rechtbank heeft deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het gelasten van een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerst grief ziet op de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de tweede grief ziet op het niet gelasten van een deskundigenonderzoek. De derde grief is een voorwaardelijke grief voor als het hof de grief ten aanzien van de wijziging van de hoofdverblijfplaats niet meteen toewijst.
De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
A. het verzoek in primo tot het bepalen van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader – al dan niet na het gelasten van een (nader) deskundigenrapport of het mogen overleggen van een deskundigenrapport op grond van artikel 810a Rv – alsnog wordt toegewezen;
B. en in het geval het hoofdverblijf niet (meteen) bij de vader wordt bepaald een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij [de minderjarige] een weekend per 14 dagen bij de vader verblijft van vrijdagmiddag na school tot zondag 17.00 uur, waarbij vader [de minderjarige] ophaalt en ook weer terugbrengt en waarbij de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden bepaald en waarbij de moeder de reiskosten van de vader aan hem vergoedt voor één heen- en terugreis per omgangsweekend, vakantie of feestdag.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
Hoofdverblijfplaats
5.3
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt, van oordeel dat het op dit moment in het belang van [de minderjarige] wenselijk is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en houdt. Ter aanvulling overweegt het hof dat [de minderjarige] gewend is bij de moeder in [woonplaats2] en dat zij daar ook naar school en naar judo – en binnenkort zwemles – gaat. De GI en de beide ouders hebben op de mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] . Het hof ziet dan ook geen aanleiding om tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] over te gaan.
5.4
Het hof hecht voor zijn oordeel belang aan het laatste raadsonderzoek waaruit blijkt dat de moeder de zorg voor [de minderjarige] – met hulp – voldoende aan kan. Het hof begrijpt dat de vader wil voorkomen dat [de minderjarige] mantelzorger voor de moeder wordt, waardoor zij geen kind meer kan zijn, maar er zijn op dit moment geen signalen dat dat zo is. De medische situatie van de moeder is al enige tijd stabiel en lijkt ook in de periode na de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 juni 2022, niet te zijn gewijzigd. De moeder heeft verklaard – in samenspraak met de GI – een veiligheidsplan te zullen maken voor het geval haar conditie als gevolg van de ziekte (MS) verslechtert. Het hof acht het, net als de raad, van belang dat pas in het geval de moeder de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] niet meer voldoende kan uitoefenen, er wordt gekeken naar een mogelijke overdracht van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] naar de vader.
Zorgregeling en reiskosten
5.5
Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is om de zorgregeling dusdanig uit te breiden dat de vader [de minderjarige] (eenmaal per 14 dagen) vrijdagmiddag uit school haalt. Dit zorgt ervoor dat de betrokkenheid van de vader bij school wordt vergroot. Daarbij is het voor [de minderjarige] prettig dat de overdracht op school kan plaatsvinden, zodat zij niet onnodig wordt belast met de aanhoudende strijd tussen de ouders.
5.6
Het hof zal het verzoek van de vader tot vergoeding van reiskosten bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing afwijzen.
Nader onderzoek
5.7
Op de mondelinge behandeling van het hof heeft de vader zijn verzoek tot het gelasten dan wel overleggen van een (nader) deskundigenrapport, zoals bedoeld in artikel 810a Rv, gewijzigd. De vader verzoekt nu een aanvullend raadsonderzoek vanwege – met name – de medische situatie van de moeder. Het hof is echter met de raad van oordeel dat er geen aanleiding is voor aanvullend onderzoek omdat er sinds het laatste raadsrapport van 22 december 2021 – en de mondelinge behandeling van 9 juni 2022 – niets in de medische situatie van de moeder is gewijzigd, zoals hiervoor reeds is overwogen. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling dan ook voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen op het verzochte. Het hof zal dat verzoek van de vader dan ook afwijzen.

6.De slotsom

Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, met dien verstande dat de zorgregeling aanvangt op vrijdagmiddag uit school.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 juni 2022, schriftelijk uitgewerkt op 1 juli 2022, met dien verstande dat de zorgregeling aanvangt op vrijdagmiddag uit school, waarbij de vader [de minderjarige] op school ophaalt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K. Mans, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 16 februari 2023 uitgesproken door mr. I.G.M.T. Weijers-van der Marck in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.