ECLI:NL:GHARL:2023:147

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
21/01589
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en schending hoorplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 63,90, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat belanghebbende op 3 november 2020 zijn voertuig, een Skoda, had geparkeerd op een locatie waar parkeerbelasting verschuldigd was, zonder dat hiervoor een vergunning was verkregen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 22 december 2022 zijn beide partijen niet verschenen, ondanks dat zij tijdig waren uitgenodigd. Belanghebbende had in zijn bezwaarschrift verzocht om gehoord te worden, maar de heffingsambtenaar had van het horen afgezien, omdat hij de zaak helder vond. Belanghebbende stelde dat de hoorplicht was geschonden, terwijl de heffingsambtenaar dit ontkende. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had afgezien van het horen, omdat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was.

Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende geen geldige parkeervergunning had op het moment van parkeren. Ook werd geoordeeld dat er geen reden was om belanghebbende een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht toe te kennen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01589
uitspraakdatum: 10 januari 2023
Uitspraak van de vierde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 september 2021, nummer AWB 20/6398, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd van € 63,90 (€ 2,90 parkeerbelasting en € 61 naheffing).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Partijen zijn daar zonder kennisgeving niet verschenen. Partijen zijn bij aangetekende brieven van 28 november 2022 uitgenodigd voor de zitting. De uitnodiging die aan belanghebbende is gestuurd, is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 29 november 2022 om 14:30 uur afgehaald bij het PostNL-punt. De uitnodiging die aan de heffingsambtenaar is gestuurd, is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 29 november 2022 om 8:38 uur afgehaald bij het PostNL-punt.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 3 november 2020 omstreeks 09:50 uur het voertuig van het merk Skoda met kenteken [kenteken1] (de Skoda) geparkeerd ter hoogte van de Cronjéstraat te Arnhem. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2.
De controleambtenaar heeft geconstateerd dat voor het parkeren van de Skoda geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.
2.3.
Voor het parkeren in sector F (Transvaal, waaronder ook de Cronjéstraat valt) heeft de heffingsambtenaar op 27 november 2022 een Bedrijfsvergunning Beperkt voor het motorvoertuig met het kenteken [kenteken2] verstrekt aan [naam1] B.V. te [plaats1] , vertegenwoordigd door [naam2] . In de beschikking waarin de Bedrijfsvergunning beperkt is gegeven, heeft de heffingsambtenaar het volgende opgemerkt:

Bedrijfsvergunning Beperkt
Deze vergunning is aan u verleend op grond van art. 2, onderdeel b, van de Parkeerverordening 2020 van de gemeente Arnhem voor het motorvoertuig met kenteken: [kenteken2]
Deze vergunning wordt verleend onder de volgende voorschriften en beperkingen:
• Deze vergunning geeft een parkeerrecht voor de hierboven aangegeven sector;
• De vergunning geeft geen garantie op een vrije parkeerplaats;
• Als u niet meer voldoet aan de voorwaarden, bent u verplicht dit te melden;
• U bent verplicht zich te houden aan de door de parkeercontroleurs gegeven instructies en aanwijzingen;
• Parkeert u in strijd met deze voorwaarden, dan staat dat gelijk aan parkeren zonder vergunning;
• Bij misbruik kan uw vergunning worden ingetrokken.
Kentekenwijziging
U kunt zelf een kentekenwijzing van uw vergunning doorgeven. Dat kan met uw DigiD of inloggegevens in het digitaal parkeerloket op https://arnhem.parkeer.nl/webshop.”
2.4.
Op 3 november 2020 heeft in het digitale parkeerloket een kentekenwijziging plaatsgevonden, waarbij het kenteken van de Skoda is ingevoerd. Hierbij is als ingangsdatum 9 november 2020, 9:00 ingevoerd.
2.5.
Belanghebbende heeft digitaal bezwaargronden ingediend, waarin hij het volgende heeft opgemerkt:
“Ik ben het theoretisch gezien eens met deze beschikking (…). Helaas is per abuis de verkeerde datum ingevoerd. De datum waarop de parkeeractie is gestart is 9 november terwijl dit op 3 november had moeten zijn. (…) Op grond van het bovenstaande verzoek ik u om enige coulance en de naheffingsaanslag te vernietigen. Ik ben bereid om bij de behandeling van dit bezwaarschrift mondelinge toelichting hierop te geven.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte heeft opgelegd. Tevens is in geschil of de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden en of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Schending hoorplicht
4.1.
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gehoord op zijn verzoek.
4.2.
Ingevolge artikel 7:3 van de Awb kan de heffingsambtenaar van het horen van een belanghebbende afzien indien:
a. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het beroep kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
4.3.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, omdat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om gehoord te worden.
4.4.
De heffingsambtenaar is van mening dat hij terecht van het horen heeft afgezien, omdat voor hem de zaak helder was. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar de opmerking van belanghebbende in het bezwaarschrift “Ik ben bereid om bij de behandeling van dit bezwaarschrift mondelinge toelichting hierop te geven” aangemerkt als een aanbod om te worden gehoord en niet als een verzoek daartoe.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft het onder 2.5 genoemde stuk aangemerkt als een bezwaarschrift, ofschoon daarin geen inhoudelijke grieven tegen de opgelegde naheffingsaanslag zijn opgenomen. Het stuk is veeleer aan te merken als een verzoek om de naheffingsaanslag uit coulance te vernietigen.
4.6.
Zoals uit het bezwaarschrift van belanghebbende volgt, is er geen geschil over de feiten. Evenmin is er een geschil over de hoogte van de belasting, de kosten of eventuele nevenvorderingen. Naar het oordeel van het Hof kon de heffingsambtenaar onder deze omstandigheden afzien van het horen, omdat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was.
Verschuldigdheid parkeerbelasting
4.7.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a van de Parkeerverordening 2020 van de gemeente Arnhem wordt onder de naam 'parkeerbelastingen' een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een krachtens deze verordening door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.8.
Niet in geschil is dat belanghebbende de Skoda heeft geparkeerd op een in de verordening bepaalde plaats op een tijdstip waarop parkeerbelasting verschuldigd is.
4.9.
Voor de Skoda was op het moment van parkeren geen parkeervergunning geldig. De omstandigheid dat in het digitaal parkeerloket de mogelijkheid bestaat om het kenteken van een auto waarvoor de vergunning geldt, tijdelijk te wijzigen en dat bij de invoer van een dergelijke tijdelijke wijziging voor de Skoda abusievelijk niet 3 november 2020 maar 9 november 2020 is ingevuld, maakt niet dat een parkeervergunning voor de Skoda geldig was op het moment van parkeren.
4.10.
De heffingsambtenaar heeft dan ook terecht de naheffingsaanslag opgelegd.
Motivering uitspraak op bezwaar
4.11.
Belanghebbende stelt dat de Rechtbank hem ten onrechte geen proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht heeft toegekend. De Rechtbank had hiertoe moeten oordelen, omdat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar niet heeft aangegeven welk vergunningvoorschrift is geschonden en hij daarin evenmin heeft vermeld waarom hij heeft afgezien van het horen.
4.12.
De heffingsambtenaar is met belanghebbende van mening dat niet in strijd met de vergunningsvoorwaarden is gehandeld en de uitspraak op bezwaar dienaangaande ondeugdelijk is gemotiveerd.
4.13.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar vermeld, dat belanghebbende niet heeft betaald voor het parkeren van de Skoda. Daarmee is de motivering van de naheffingsaanslag gegeven. Anders dan partijen is het Hof van oordeel, dat voor de heffingsambtenaar geen aanleiding bestond in de uitspraak op bezwaar te vermelden welk vergunningvoorschrift is geschonden. Er is dan ook geen sprake van een gebrekkige motivering.
4.14.
De omstandigheid dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar niet heeft gemotiveerd waarom hij van het horen heeft afgezien, leidt evenmin tot toekenning van de door belanghebbende verzochte vergoedingen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2008 volgt, dat de heffingsambtenaar ook in beroep voor het eerst mag motiveren waarom hij van het horen heeft afgezien. [1] In zijn verweerschrift bij de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat de zaak voor hem helder was. Ook heeft hij de opmerking van belanghebbende in het bezwaarschrift anders geïnterpreteerd. Gelet op dat wat het Hof onder 4.6 heeft overwogen, heeft de heffingsambtenaar zich bij het doen van zijn uitspraak op bezwaar in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was.
4.15.
Verder is gesteld noch gebleken dat belanghebbende op enige wijze in zijn processuele belangen is geschaad. Het Hof ziet dan ook geen reden om belanghebbende een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht toe te kennen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 10 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De raadsheer,
te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 januari 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 augustus 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD9477