In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een vrijstaande woonboerderij, door de heffingsambtenaar van de gemeente Aalten. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 311.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting (OZB) van € 388 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld.
De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 22 december 2022 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Belanghebbende voerde aan dat de marktwaarde van de onroerende zaak lager was dan de vastgestelde waarde, en overhandigde een taxatierapport waarin de waarde op € 266.000 werd geschat. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat de door belanghebbende betaalde koopprijs van € 325.000, die kort na de waardepeildatum was gerealiseerd, een goede indicatie was voor de waarde in het economische verkeer.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde dat de eigen koopprijs van belanghebbende een goede aanwijzing was voor de waarde zoals bedoeld in de Wet WOZ. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de door hem betaalde koopprijs niet de waarde weergeeft zoals bedoeld in de Wet WOZ. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.