De beoordeling
1. De gemachtigde wijst er - voor zover hier van belang - op dat aan de betrokkene als kentekenhouder bij inleidende beschikkingen telkens een sanctie van € 140,- is opgelegd voor “handelen in strijd met geslotenverklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor bepaalde categorie voertuigen” op De Binding in Zaandam en wel:
bij beschikkingen gedagtekend 14 december 2020:
1. in de zaak met CJIB-nummer 238122611 op 26 augustus 2020 om 16:54 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken1] ;
2) in de zaak met CJIB-nummer 238122793 op 15 september 2020 om 16:40 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken1] ;
3) in de zaak met CJIB-nummer 238122742 op 16 september 2020 om 16:41 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken1] ;
4) in de zaak met CJIB-nummer 238122840 op 23 september 2020 om 16:30 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken2] ;
en
bij beschikkingen gedagtekend 15 december 2020:
5) in de zaak met CJIB-nummer 238122610 op 25 augustus 2020 om 16:49 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken1] ;
6) in de zaak met CJIB-nummer 238122903 op 24 september 2020 om 16:32 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken3] ;
7) in de zaak met CJIB-nummer 238123057 op 7 oktober 2020 om 16:31 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken3] ;
8) in de zaak met CJIB-nummer 238123351 op 28 oktober 2020 om 16:56 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken3] ;
9) in de zaak met CJIB-nummer 238123463 op 4 november 2020 om 16:37 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken3] ;
10) in de zaak met CJIB-nummer 238123493 op 19 november 2020 om 16:29 uur met het
voertuig met het kenteken [kenteken3] .
Er is aldus sprake van een opeenstapeling van beschikkingen. De sanctie is in de verschillende zaken aan de betrokkene opgelegd nog voordat de eerste beschikking is verzonden, aldus de gemachtigde. Een en ander als verwoord in het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden, versie augustus 2018 (hierna: het Beleidskader). Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst de gemachtigde op het arrest van 1 september 2022, ECL:NL:GHARL:2022:7566, en wel in het bijzonder op rechtsoverweging 12 in relatie tot rechtsoverweging 15 van dat arrest. Daarnaast heeft de gemachtigde er in het hoger beroepschrift op gewezen dat de verschillende gedragingen op geautomatiseerde wijze zijn vastgesteld, zodat de betrokkene - in tegenstelling tot het geval dat een staandehouding heeft plaatsgevonden - niet in de gelegenheid is gesteld tot aanpassing van haar gedrag.
2. Het Beleidskader formuleert een aantal voorwaarden en uitgangspunten die de wijze waarop de gemeentelijke boa van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een sanctie gebruik maakt raken en zijn zodanig dwingend geformuleerd dat dit als beleidsregel als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wahv moet worden aangemerkt. Eén van dergelijke voorwaarden luidt als volgt:
“
Om in de beginperiode een opeenstapeling van het aantal beschikkingen per kenteken te voorkomen, wordt gestart met communicatie naar omwonenden en overtreders en wordt gefaseerd gestart met handhaving. In de eerste periode wordt volstaan met een waarschuwingsbrief die (…) aan betrokkenen wordt verzonden en vervolgens wordt per week maximaal één beschikking per kenteken geregistreerd. De eerste beschikking moet in ieder geval aan betrokkene zijn verzonden voordat de volgende wordt opgelegd. Indien vervolgens blijkt dat sprake is van recidive, kan voor elke volgende overtreding een beschikking worden opgelegd.”
3. Uit de gekozen opzet met betrekking tot de digitale handhaving van geslotenverklaringen en voetgangersgebieden, zoals beschreven in de hier weergegeven passage uit het Beleidskader, volgt dat in het kader van de handhaving kennelijk in alle gevallen moet worden voorkomen dat een betrokkene zich geconfronteerd ziet met een opeenstapeling van beschikkingen, zonder in de gelegenheid te zijn gesteld het gedrag conform de op de betreffende locatie geldende norm aan te passen. Om dat te bereiken is aangegeven dat in de eerste periode een waarschuwingsbrief wordt verzonden en dat de eerste beschikking in ieder geval aan de betrokkene moet zijn verzonden voordat de volgende wordt opgelegd. Pas in het geval van recidive kan voor elke overtreding een beschikking worden opgelegd.
4. Het hof houdt het ervoor dat in de onderhavige zaken geen sprake is van recidive als hiervoor bedoeld, nu de advocaat-generaal dit in reactie op het betoog van de gemachtigde niet heeft gesteld en de stukken daaromtrent geen aanknopingspunten bieden. Dit betekent dat thans de vraag voorligt of in deze zaak overigens is gehandeld overeenkomstig de hiervoor beschreven opzet.
5. Artikel 2, tweede lid van de Wahv luidt:
“2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve
sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.”
6. Artikel 4 van de Wahv luidt - voor zover hier van belang -
“1. De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking.”
7. Teneinde een opeenstapeling van beschikkingen te voorkomen, zoals met het Beleidskader kennelijk wordt beoogd, dient de voorwaarde dat de eerste beschikking aan de betrokkene moet zijn verzonden alvorens de volgende op te leggen aldus te worden verstaan dat na ontvangst van de eerste gedagtekende beschikking naar aanleiding van een door een ambtenaar vastgestelde gedraging de volgende toegestuurde beschikking ziet op een gedraging die is vastgesteld op een datum die is gelegen ná de datum van eerste gedagtekende beschikking. Slechts in dat geval wordt de betrokkene door ontvangst van de beschikking naar aanleiding van een vastgestelde gedraging immers in de gelegenheid gesteld zijn of haar toekomstige gedrag overeenkomstig de geldende norm te bepalen.
8. Het voorgaande betekent voor de onderhavige zaken, gegeven het onder 1 weergegeven overzicht, dat de betrokkene door ontvangst van de beschikking van 14 december 2020 voor “handelen in strijd met geslotenverklaring in beide richtingen weg(gedeelte) bestemd voor
bepaalde categorie voertuigen”, welke gedraging zou zijn verricht op De Binding in Zaandam
op 26 augustus 2020 om 16:54 uur met het voertuig met het kenteken [kenteken1] , in ieder geval
op de hoogte is geraakt van de geslotenverklaring ter plaatse. De eerstvolgende beschikking
die aan de betrokkene wordt toegestuurd dient vervolgens betrekking te hebben op een gedraging
die is vastgesteld ná 14 december 2020. Het hof stelt vast dat dit niet opgaat voor de overige blijkens
het overzicht aan de betrokkene toegezonden beschikkingen. Een en ander heeft tot gevolg dat de op
26 augustus 2020 om 16:54 uur vastgestelde gedraging, nu deze overigens niet wordt betwist, is verricht en dat de overige aan de betrokkene toegezonden beschikkingen niet in stand kunnen blijven, nu door toezending daarvan in strijd met voormelde beleidsregel is gehandeld.
9. De advocaat-generaal heeft, in weerwil van het arrest van 22 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8185, in het verweerschrift onder meer aangegeven dat de inleidende beschikking, voor wat betreft de feitcode, gewijzigd dient te worden in R550a, met het sanctiebedrag van € 95,-. Wijziging van de feitcode is in een situatie als de onderhavige niet uitgesloten, zodat het hof, gelet op de eigenstandige bevoegdheid die het openbaar ministerie in deze heeft, de advocaat-generaal hierin zal volgen. Dit betekent dat de omschrijving van de hiervoor vastgestelde gedraging zal worden gewijzigd in: “als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen” en het sanctiebedrag voor die gedraging zal worden vastgesteld op € 95,-. 10. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en het indienen van een nader toelichting dienen in totaal 3,5 punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 597,- en voor het (hoger) beroep € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Het hof merkt de tien zaken aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat met inachtneming van wegingsfactor 1,5 één vergoeding wordt toegekend. Aldus zal het hof verweerder veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 2.241,- (= 1,5 x ((1,5 x € 597,- x 0,5) + (2,5 x € 837,- x 0,5))).