Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
[naam1],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, binnengekomen op 20 juni 2022;
- een journaalbericht met producties van mr. Van Rossen van 11 juli 2022.
- de moeder en [de meerderjarige] met hun advocaat;
- de bewindvoerder;
- [de halfbroer] .
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de moeder ontslagen als bewindvoerder van [de meerderjarige] ;
- [verweerder] benoemd tot opvolgend bewindvoerder van [de meerderjarige] ;
- de jaarbeloning van de bewindvoerder vastgesteld overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
- de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op een bedrag van € 586,- exclusief BTW;
- bepaald dat de ontslagen bewindvoerder binnen twee maanden na de ontslagdatum eindrekening aflegt van het gevoerde beheer aan de opvolgend bewindvoerder;
- bepaald dat de opvolgend bewindvoerder op 1 september 2022 middels het daarvoor bestemde formulier de vijfjaarlijkse evaluatie moet indienen.
5.De motivering van de beslissing
Daarnaast kan de kantonrechter, onder meer als de noodzaak daartoe niet meer bestaat, het mentorschap opheffen. Dat kan op verzoek van de mentor, maar ook op (onder andere) verzoek van de betrokkene zelf, of ambtshalve (artikel 1:462 lid 2 BW).
Het hof is van oordeel dat het bewind over de goederen van [de meerderjarige] en het mentorschap niet meer nodig zijn. De moeder en [de halfbroer] kunnen de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van [de meerderjarige] nu behartigen op grond van het levenstestament. De noodzaak voor (voortzetting van) het bewind en het mentorschap is er niet nu de moeder de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van [de meerderjarige] behartigt en [de meerderjarige] in het levenstestament heeft laten vastleggen dat als het noodzakelijk is, de moeder opnieuw zijn bewindvoerder en mentor wordt. Weliswaar hebben [de meerderjarige] en de moeder het verzoek tot opheffing van het mentorschap pas in hoger beroep voor het eerst gedaan, maar het hof ziet in de omstandigheden van deze zaak toch redenen tot opheffing over te gaan. In de eerste plaats is dat omdat alle betrokkenen het erover eens zijn dat er geen noodzaak is het mentorschap te continueren, in de tweede plaats heeft de moeder de niet-vermogensrechtelijke belangen van [de meerderjarige] sinds jaar en dag naar tevredenheid verricht (als mentor, maar ook voordien) en ten slotte kan ook de rechter ambtshalve een mentorschap opheffen. In dit geval zijn alle belanghebbenden erbij gebaat als het hof daartoe nu overgaat. Anders zou het betekenen dat [de meerderjarige] , de moeder en de bewindvoerder opnieuw de gang naar de kantonrechter zouden moeten maken.