ECLI:NL:GHARL:2023:2164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
200.313.946
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de vader over zijn kinderen en benoeming van een voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.B. Sikkens, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en Jeugdbescherming Overijssel was benoemd tot voogd. De rechtbank had geoordeeld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd en dat de vader niet in staat was om de noodzakelijke opvoedingsbeslissingen te nemen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de vader zijn grieven naar voren bracht en verzocht om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat het verzoek om een deskundige te benoemen in strijd is met hun belang. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoedingssituatie, en het hof heeft geconcludeerd dat de vader niet in staat is om deze stabiliteit te bieden.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en bekrachtigt de beëindiging van het gezag van de vader. De voogdij is toegewezen aan Jeugdbescherming Overijssel, die ook in de toekomst verantwoordelijk zal zijn voor de zorg voor de kinderen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beslissing is genomen met het oog op de kwetsbaarheid van de kinderen en hun behoefte aan een veilige en stabiele omgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.946
(zaaknummer rechtbank Gelderland 399497)
beschikking van 14 maart 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.B. Sikkens te Hattem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: Jeugdbescherming Gelderland,
en
[de pleegouders1],
per adres van Jeugdbescherming Gelderland,
de pleegouders van [de minderjarige2] ,
Als informant zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: Jeugdbescherming Overijssel,
en
[de pleegouders2],
per adres van Jeugdbescherming Gelderland,
de pleegouders van [de minderjarige1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 23 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2022;
- het verweerschrift van de raad;
- de schriftelijke reactie van Jeugdbescherming Gelderland.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij emailbericht van 20 februari 2023 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door mr. Sikkens,
  • een vertegenwoordiger namens de raad,
  • twee een vertegenwoordigers namens Jeugdbescherming Gelderland,
  • de pleegouders van [de minderjarige2] ,
  • twee vertegenwoordigers namens Jeugdbescherming Overijssel.

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [woonplaats2] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [woonplaats2] .
De ouders oefen(d)en gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 28 januari 2019 zijn de kinderen door de kinderrechter onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft op diezelfde datum een machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn door de kinderrechter daarna steeds verlengd. Voor het laatst bij beschikking van 4 augustus 2022 tot 8 augustus 2023.
3.3
[de minderjarige2] verblijft sinds 28 januari 2019 in het pleeggezin van de [de pleegouders1] . [de minderjarige1] verbleef sinds die datum in het pleeggezin van de [de pleegouders2] . In oktober 2022 werd duidelijk dat het pleegezin niet langer passend voor haar was. Na een kortdurende crisisplaatsing verblijft [de minderjarige1] sinds eind december 2022 in het gezinshuis [naam1] in [plaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en Jeugdbescherming Overijssel benoemd tot voogd. Deze beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met de beëindiging van zijn gezag over de kinderen en is met drie grieven in hoger beroep gekomen.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen. Als het hof daar niet toe overgaat verzoekt de vader het hof de zaak aan te houden en een deskundige te benoemen die nader onderzoek gaat doen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

kern van de zaak
5.1
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van de vader is voldaan aan het wettelijke criterium voor gezagsbeëindiging. Het hof legt hierna uit waarom het hof dat vindt. Heel in het kort is dat omdat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zeer beschadigde en kwetsbare deze kinderen zijn die van hun opvoeders vanwege hun problematiek bijzondere extra opvoedvaardigheden vragen, terwijl is niet te verwachten dat de vader het voor hen passende en noodzakelijke opvoedingsklimaat kan bieden of in staat is om de komende jaren passende opvoedbeslissingen voor hen te nemen. Dat baseert het hof op het volgende.
beoordelingskader
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
In de artikelen 3 en 20 van het Internationale Verdrag inzake de rechten van het kind staat dat het hof bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop moet stellen. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Als een ouder blijk geeft van duurzame bereidheid om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient dat in de beoordeling te worden betrokken, maar dat staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
de redenen voor de beslissing
5.5
In 2019 is door het Leger des Heils Pleegzorg (LDH Pleegzorg) op verzoek van Jeugdbescherming Gelderland een uitgebreid onderzoek naar het toekomstperspectief van de kinderen verricht. De conclusie van dat onderzoek was dat de vader tijdens het traject onvoldoende persoonlijke verandering tot stand had gebracht, waardoor de kinderen, als ze bij hem teruggeplaatst zouden worden, terug zouden vallen in de onveilige situatie waaruit zij kwamen. Geconstateerd werd dat de vader de zorgen over de kinderen onvoldoende herkende en erkende. Omdat de kinderen in hun jonge leven al meerdere woonplekken en verschillende opvoeders hadden gehad, was voor de kinderen duidelijkheid over hun perspectief van groot belang. Naast hechtingsproblemen en trauma, werden er ook loyaliteitsproblemen gezien bij de kinderen. De draagkracht van de vader was laag en de draaglast te hoog. De vader heeft niet meegewerkt aan het tot stand brengen van een persoonlijkheidsonderzoek. Hij vond de inzet van hulpverlening niet meer nodig toen hij aan een aantal van de gestelde voorwaarden voor een mogelijke terugplaatsing van de kinderen had voldaan, in tegenstelling tot de Jeugdbescherming Gelderland. Er waren zorgen over de emotieregulatie van de vader en gezien werd dat hij moeite had met het omgaan met feedback. Door de betrokken hulpverleners werd nauwelijks vooruitgang gezien in de ouder-kindrelatie. De kennis van de vader over opvoeden was gebrekkig, zijn opvoedingsvaardig-heden schoten tekort en hij was onvoldoende sensitief en responsief. Het advies van LDH Pleegzorg was daarom de kinderen in de pleeggezinnen op te laten groeien.
5.6
Na dit advies heeft Jeugdbescherming Gelderland ingezet op hulpverlening aan de vader bij de acceptatie dat de kinderen niet bij hem kunnen opgroeien. De ondertoezicht-stelling en de uithuisplaatsing zijn in verband daarmee nog verlengd. De vader heeft nu nog steeds moeite met de situatie, wat op zichzelf niet onbegrijpelijk is, en de kinderen hebben nog steeds veel last van loyaliteitsproblematiek. De kinderen zullen de moeite die de vader heeft met hun huidige opgroeisituatie aanvoelen en dat is verwarrend voor hen. Bij de kinderen is sprake van een angstige ambivalente hechting. Zij zijn erg gebaat bij duidelijkheid over hun opgroeiperspectief.
Het hof passeert de stelling van de vader dat door de lange periode tussen het perspectiefbesluit en de beëindiging van het gezag en het feit dat steeds is ingezet op hechting van de kinderen in de pleeggezinnen zijn belang steeds verder in het gedrang is gekomen en zijn positie als gezaghebbende vader is uitgehold. In het adviesverslag van LDH Pleegzorg is duidelijk geconcludeerd waarom niet kon worden ingezet op terugplaatsing van de kinderen bij de vader en Jeugdbescherming Gelderland heeft uitgelegd waarom toen niet onmiddellijk een verzoek om gezagsbeëindiging is gedaan.
De vader heeft noch in de stukken, noch tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep feiten en/of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat zijn mogelijkheden en vaardigheden met betrekking tot de opvoeding zijn toegenomen. Maar zelfs al zou dat wel het geval zijn, dan moet nog rekening gehouden worden met het feit dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zeer beschadigde en kwetsbare kinderen zijn die van hun opvoeders vanwege hun problematiek bijzondere opvoedvaardigheden vragen. Gelet daarop en op de eerdere onderzoeksbevindingen van LDH Pleegzorg, waaronder de beperkte leerbaarheid van de vader, is niet te verwachten dat de vader [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het voor hen passende en noodzakelijke opvoedingsklimaat kan bieden.
De behoefte van deze zeer kwetsbare kinderen aan duidelijkheid over de plek waar zij de komende jaren tot zullen opgroeien is groot en moet nu voorrang krijgen boven de wens van de vader om het gezag over de kinderen te behouden en om zelf voor de kinderen te zorgen. Het feit dat [de minderjarige1] onlangs is overgeplaatst naar gezinshuis [naam1] vormt, anders dan de vader stelt, geen omstandigheid die maakt dat opnieuw naar de opvoedingssituatie bij de vader moet worden gekeken. [de minderjarige1] heeft in verband met haar recente overplaatsing, zoals de raad ook heeft benadrukt, juist nog meer behoefte aan rust en vertrouwen om de komende jaren op deze plek te mogen blijven wonen. [de minderjarige1] heeft het hof geschreven dat zij graag in het gezinshuis wil blijven wonen. De pleegouders van [de minderjarige2] hebben ter mondelinge behandeling verteld dat [de minderjarige2] het nodig heeft om te horen dat haar ouders van haar houden maar dat [de minderjarige2] aangeeft dat zij bij de pleegouders wil blijven wonen. Als er aan haar getrokken wordt dan spelen haar PTSS-klachten weer meer op, aldus de pleegouders.
5.7
De vader heeft het hof duidelijk gemaakt dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de beëindiging van zijn gezag omdat hij er alles aan wil doen om voor zijn verantwoordelijkheid als ouder op te komen. Het hof begrijpt dat. De vader heeft geopperd dat als hij het gezag behoudt, de kinderen ook op vrijwillige basis uit huis geplaatst kunnen blijven. Het hof vindt dit geen goede optie, omdat de vader het nog steeds heel moeilijk vindt om de huidige verblijfplekken van de kinderen, met name die van [de minderjarige1] , te accepteren. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vader duurzaam de bereidheid heeft om de [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in respectievelijk het gezinshuis en het pleeggezin te laten opgroeien en dat hij in staat is om de komende jaren passende opvoedbeslissingen voor hen te nemen.
5.8
Tot slot overweegt het hof dat als de vader het gezag zou behouden, hij mede verantwoordelijk is voor de invulling van de rol van de moeder (zonder gezag) in het leven van de kinderen. Het hof acht dat geen wenselijke situatie, dit kan juist weer tot nieuwe problemen leiden. Een voogd is als neutrale persoon beter in staat om de belangen van alle betrokkenen te behartigen.
deskundigenonderzoek
5.9
De vader heeft subsidiair verzocht een deskundige te benoemen. In artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.1
Hof is van oordeel dat het toewijzen van het verzoek van de vader om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek in dit geval in strijd is met het belang van de kinderen. De vader stelt weliswaar dat het onderzoek zich in hoofdzaak moet richten op hemzelf, op zijn opvoedvaardigheden en zijn mogelijkheden om aan te sluiten bij de kinderen, maar de kinderen zullen op een zeker moment moeten worden betrokken in het onderzoek, onder meer om de interactie tussen de vader en de kinderen te observeren. Bovendien wordt door een onderzoek de periode waarin [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in onzekerheid zijn over hun toekomstperspectief verlengd en dat is voor deze beide kinderen zeker niet wenselijk gelet op hun forse problematiek en behoefte aan duidelijkheid en rust. Om die reden wijst het hof het verzoek van de vader om nader onderzoek door een deskundige af.

6.De slotsom

6.1
Op grond van dat wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Jeugdbescherming Overijssel bevestigd voor de beide kinderen als voogd te willen fungeren ook al woont [de minderjarige1] sinds kort in Gelderland. De ouders, [de minderjarige2] en haar pleegouders wonen allen wel in Overijssel en het is beter werkbaar dat beide kinderen dezelfde voogd hebben.
6.2
Vanwege de aard van de zaak zal het hof de proceskosten, zoals in zaken als deze ook gebruikelijk is, tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 23 mei 2022 ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de vader over zijn kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de benoeming van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, gevestigd te Zwolle, tot voogd over hen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 14 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.