Ter zitting is aandacht besteed aan de huidige stand van de vereffening en daarmee
aan de taakvervulling van [appellant] als vereffenaar. [appellant] heeft hierbij aangegeven dat een
accountant nodig was om de huidige stand van de vereffening inzichtelijk te maken.
Hiervoor heeft [appellant] na zitting akte kunnen nemen. Uit de geboden toelichting blijkt echter
niet wat de stand van de vereffening is. Er is geen huidig saldo noch enig inzicht in hoe
geldstromen hebben gelopen/dan wel hoe een saldo tot stand zou zijn gekomen. [appellant] heeft
daarbij aangegeven dat nog niet alle gegevens compleet zijn en dat hij niet bij machte is om
de vereffening te volbrengen. Hij heeft daarom de rechtbank in een eerdere procedure
verzocht een vereffenaar te benoemen. Dit is afgewezen en tegen deze beslissing dient thans
een procedure in hoger beroep, aldus [appellant] . Nadat [geïntimeerde] een beroep heeft gedaan op artikel 4:184 BW is [appellant] in staat gesteld om ook hierop te reageren (na de zitting). Het verweer van [appellant] op de stelling van [geïntimeerde] is zeer summier. De rechtbank merkt op dat de verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan
te voeren óók ziet op het verweer. Als dit verweer voorbij gaat aan logische conclusies of
vragen oproept die juist de feitelijk betrokkene moet kunnen beantwoorden is het verweer
onvoldoende onderbouwd. [appellant] is degene die als erfgenaam én vereffenaar inzicht moet
kunnen bieden in de stand van de vereffening én de betaling /verrekening van schulden aan
derden en de oorsprong van deze schulden. De rechtbank merkt daarbij op dat de schulden zijn voldaan bij levering van een onroerende zaak en door de notaris vanuit de koopsom van die onroerende zaak. [appellant] zou dus, met behulp van informatie van de notaris bijvoorbeeld,
inzicht moeten kunnen verschaffen en onderbouwd verweer moeten kunnen voeren op de
stellingen van [geïntimeerde] . Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn risico. De enkele
verwijzing naar het ingediende hoger beroepsschrift is overigens onvoldoende verweer. Het
is aan partijen om hun stellingen te onderbouwen en daarbij specifiek te verwijzen naar
van belang zijnde onderdelen van producties. Het is niet aan de rechtbank om de
standpunten van partijen te onderbouwen met enig willekeurig deel van een productie.
Partijen bepalen de rechtsstrijd, niet de rechtbank. De enkele verwijzing naar het
beroepsschrift in zijn algemeenheid kan daarom niet tot onderbouwing van het verweer
leiden.