De beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 250,- voor: “doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 16 oktober 2021 om 07:47 uur op de N9 Steve Bikoweg, kruising Huiswaarderweg, in Alkmaar met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde stelt dat de sanctie ten onrechte aan de betrokkene is opgelegd. Het Beleidskader Flitspalen 2021 vermeldt als voorwaarde voor flitspalen voor rood licht dat de ingestelde geellichttijd van de Verkeersregelinstallatie (VRI) moet voldoen aan de minimumvoorschriften van de CROW. Op de foto’s van de gedraging is te zien dat de geeltijd korter is dan de minimumgeeltijden die de CROW heeft vastgesteld. Nu de geeltijd te kort was, kon de betrokkene niet op verantwoorde wijze stoppen toen het verkeerslicht geel licht ging uitstralen. In reactie op het verweerschrift van de advocaat-generaal heeft de gemachtigde hieraan toegevoegd dat, uitgaande van de gereden snelheid van 61 km/u, de betrokkene het rode licht niet had genegeerd, indien de minimum geeltijd van 3,5 seconden in acht was genomen. De gemachtigde stelt verder dat het openbaar ministerie in strijd met zijn eigen beleidsregels handelt en dat is in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In zijn nadere toelichting voert de gemachtigde nog aan dat de advocaat-generaal in het verweerschrift ten onrechte verwijst naar het arrest van het hof van 27 oktober 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:9197), nu het Beleidskader 2021 in de onderhavige zaak wél van toepassing is. 3. Het dossier bevat twee foto’s van de gedraging. Op de eerste foto is te zien dat het voertuig van de betrokkene, in ieder geval met de voorwielen, zich voorbij de stopstreep bevindt en dat het verkeerslicht rood licht uitstraalt. Op de tweede foto straalt het verkeerslicht nog steeds rood licht uit en bevindt het voertuig zich op het kruispunt. Uit de databalk bij de foto’s blijkt dat het verkeerslicht op het moment van de eerste foto 0,4 seconde en op het moment van de tweede foto 1,1 seconden rood licht had uitgestraald. Verder blijkt uit het dossier dat de geeltijd 2,9 seconden en de gemeten snelheid van het voertuig 61 kilometer per uur bedroeg.
4. Vast staat dat de gedraging is verricht. Gelet op hetgeen is aangevoerd dient het hof te beoordelen of er aanleiding is om de sanctie achterwege te laten.
5. Ter beoordeling staat of, gegeven de gehanteerde geeltijd, op verantwoorde wijze voor het rode verkeerslicht kon worden gestopt. Daarvoor zal het hof de benodigde stopafstand berekenen. De stopafstand bestaat uit de remweg van het voertuig, plus de afstand die nog wordt afgelegd in de reactietijd van één seconde voordat na het signaleren van het gele licht begonnen wordt met remmen. De remweg wordt bepaald door toepassing van de formule S=V²/2xA. Daarbij staat S voor de remweg, V voor de beginsnelheid en A voor de remvertraging. Het hof gaat er daarbij vanuit dat deze remvertraging ook daadwerkelijk wordt gebruikt.
6. Blijkens de RDW-voertuiggegevens gaat het in het onderhavige geval om een personenauto die in gebruik genomen is op 17 juni 2004. Artikel 5.2.38, tweede lid, van de Regeling Voertuigen bepaalt dat een dergelijk voertuig moet beschikken over een bedrijfsrem waarvan de remvertraging tenminste 5,2 m/s² bedraagt.
7. Uitgaande van een beginsnelheid van 50 kilometer per uur (13,88 m/s), de ter plaatse geldende maximumsnelheid, en een remvertraging van 5,2 m/s² levert de remwegformule een remweg op van 18,52 meter. Wanneer daar een reactieafstand van 13,88 meter bij opgeteld wordt, blijkt dat de totale stopafstand van het voertuig 32,40 meter is.
8. Als ervan wordt uitgegaan dat de betrokkene, op het moment dat het verkeerslicht geel licht begon uit te stralen, reed met de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km/h (13,88 m/s), was de betrokkene op dat moment ongeveer 45,80 meter (13,88 meter x 3,3 seconden, bestaande uit 2,9 seconden geel licht en 0,4 seconde rood licht) van de stopstreep verwijderd. Derhalve is de stopafstand van 32,40 meter ruim voldoende geweest om tijdig voor de stopstreep te kunnen stoppen. Dat de betrokkene niet tijdig is gestopt voor de stopstreep en bij het overschrijden daarvan, terwijl het verkeerslicht reeds 0,4 seconde rood licht uitstraalde, nog 61 km/u reed, betekent dat de betrokkene niet tijdig heeft geanticipeerd op het naderende verkeerslicht door zijn snelheid aan te passen.
9. De gemachtigde merkt terecht op dat het Beleidskader Flitspalen 2021, anders dan in de zaak die aan de orde was in het arrest van het hof van 27 oktober 2022, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2022:9197, wel van toepassing is. In voormeld beleidskader is, voor zover hier relevant, opgenomen dat in het kader van een aanvraag voor de plaatsing van een flitspaal voor snelheid- en roodlichthandhaving van belang is dat de ingestelde geeltijd moet voldoen aan de minimumvoorschriften van de CROW. Dit betrof eveneens een in het Beleidskader Flitspalen 2015 voorkomende overweging die bij de aanvraag van een flitspaal in acht moest worden genomen, waarvan het hof in voornoemd arrest van 27 oktober 2022 heeft geoordeeld dat deze overweging geen beleidsregel bevat, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wahv. Dat is in de onderhavige zaak niet anders. De beroepsgrond treft geen doel. 10. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen. Aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding is er niet.