ECLI:NL:GHARL:2023:2850

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.313.673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarige na ernstige bedreiging in ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2020. De ouders, aangeduid als de moeder en de vader, waren gezamenlijk belast met het gezag, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om beëindiging van dit gezag. De rechtbank Gelderland had eerder, op 17 mei 2022, het gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogdes.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de ouders, die de beschikking van de rechtbank wilden aanvechten. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2022 waren de ouders, hun advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de GI aanwezig. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling van de minderjarige en de uithuisplaatsingen die hebben plaatsgevonden.

Het hof heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de omstandigheden waarin hij opgroeit, waaronder de verslavingsproblematiek van de moeder en de gedragsproblemen van de vader. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de zorg voor de minderjarige op een verantwoorde manier te dragen. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag van de ouders wordt beëindigd, zodat hij kan opgroeien in een stabiele en veilige omgeving bij de pleegouders. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.673
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400172)
beschikking van 4 april 2023
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
en
[verzoeker],
wonende op een geheim adres,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder en de vader (gezamenlijk: de ouders),
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Arnhem,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 juli 2022;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en mr. Tromp;
- een vertegenwoordiger namens de raad;
- een vertegenwoordiger namens de GI;
- de pleegouders.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 in [plaats1] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De ouders waren tot de bestreden beschikking gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 december 2019 is de voorlopige
ondertoezichtstelling van (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] uitgesproken. Bij beschikking van
23 maart 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 23 september 2022.
3.3
Bij beslissing van 16 juli 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging
tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Bij beschikking van 31 juli 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend.
3.4
Bij beschikking van 1 februari 2021 heeft de kinderrechter de GI opnieuw gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken en de behandeling voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verleend tot uiterlijk 28 april 2021 en de beslissing voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 20 april 2021 heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot
23 september 2021. De beschikking van 20 april 2021 is door dit hof bekrachtigd.
3.5
De moeder is op 4 augustus 2021 veroordeeld tot 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor, onder meer, een poging tot zware mishandeling van [de minderjarige] .
3.6
De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd tot 23 september 2022.
3.7
[de minderjarige] is in januari 2021 geplaatst in een crisispleeggezin waar hij medio 2020 ook een aantal weken heeft verbleven. [de minderjarige] is op 3 april 2021 overgeplaatst naar het huidige, perspectiefbiedende pleeggezin van de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de raad, het gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [de minderjarige] .
4.2
De ouders zijn met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoeken die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om het gezag van de ouders over [de minderjarige] te beëindigen, alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, onder meer indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW en dat het gezag van de ouders over [de minderjarige] dient te worden beëindigd. Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt deze overwegingen na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
5.4
Het hof is van oordeel dat voor [de minderjarige] de zogenoemde ‘aanvaarbare termijn’ is verstreken. Het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind is de periode van onzekerheid over in welk gezin het verder zal opgroeien, die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. [de minderjarige] is, na een turbulente start van zijn leven, in relatief korte tijd vier keer van verblijfplaats gewisseld. Het is noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over waar hij kan blijven wonen.
Ook staat naar het oordeel van het hof vast dat [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Uit het rapport van de raad van 24 januari 2022 (verder: het rapport) blijkt dat [de minderjarige] veel negatieve gebeurtenissen heeft meegemaakt. [de minderjarige] is getuige geweest van huiselijk geweld, agressie en conflicten tussen de ouders. De moeder van [de minderjarige] is verslaafd (geweest) aan drugs, wat een terugkerend probleem is gebleken. De moeder heeft [de minderjarige] tijdens een incident op 30 januari 2021 ernstig in gevaar gebracht. Zij is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld.
Er zijn zorgen over de persoonlijke en psychiatrische problemen van de ouders. De moeder heeft periodes waarin zij stabiel lijkt over te komen, maar zij vervalt dan weer terug in oude gedragspatronen, waaronder drugsgebruik en hebben van contact met ‘verkeerde’ vrienden. Dat kan de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig schaden.
Ten aanzien van de pedagogische vaardigheden van de ouders komt naar voren dat er ernstige zorgen zijn over hun mogelijkheden tot het bieden van voorspelbaarheid, stabiliteit en veiligheid.
Gebleken is dat [de minderjarige] op zijn plek zit bij de pleegouders en daar een positieve ontwikkeling doormaakt. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij daar kan blijven. Dat [de minderjarige] zich in het pleeggezin goed ontwikkelt, maakt de conclusie dat sprake is van een ernstige bedreiging in zijn ontwikkeling niet anders. Deze ziet immers ook op de situatie dat hij weer thuis zou wonen.
5.5
Over de moeder overweegt het hof dat niet is gebleken dat haar situatie sinds de bestreden beschikking in positieve zin is veranderd. Het hof ziet daarom geen aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. De moeder was niet op de zitting aanwezig. De advocaat van de moeder heeft op de zitting gezegd dat zij vanaf het begin van dit jaar geen contact meer heeft kunnen krijgen met de moeder, ook niet via de GI. De moeder heeft haar advocaat daarmee niet in staat gesteld om het beroepschrift te actualiseren en nader te concretiseren. De GI heeft op de zitting verklaard dat zij wel een redelijk contact heeft met de moeder. De moeder heeft een terugval gehad in drugsgebruik en het gaat wisselend met haar, aldus de GI. Het hof neemt verder in aanmerking dat de moeder de kansen die zij krijgt van de GI om betrokken te zijn bij het leven van [de minderjarige] , onvoldoende lijkt te benutten of niet in staat is die te benutten. De moeder heeft enige tijd geen contact met de GI gehad en het lukte haar niet om de contactregeling met [de minderjarige] na te komen. Het afgelopen jaar is het haar maar één keer is gelukt om [de minderjarige]
livete zien, namelijk kort na haar vrijlating uit detentie. Ook daaruit volgt dat het de moeder niet lukt om voldoende betrokken te zijn bij en betrouwbaar te zijn voor [de minderjarige] . In die zin zal de beëindiging van het gezag ook geen verandering brengen in de mate van betrokkenheid van de moeder in het leven van [de minderjarige] .
5.6
Anders dan de vader stelt, is het hof van oordeel dat de GI hem een kans heeft geboden om aan te tonen dat hij in staat is op een normale wijze omgang te hebben met [de minderjarige] en om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] voor zijn rekening te nemen.
Het hof overweegt dat er al jaren forse zorgen zijn over het gedrag van de vader. Deze zorgen komen niet alleen voort uit de resultaten van onderzoek van de vader in 2010 maar ook uit zijn gedrag in de afgelopen jaren. Uit het onderzoek in 2010 volgt dat de vader toen een antisociale persoonlijkheidsstoornis, agressieproblematiek en kenmerken van psychopathie had. De vader betwist deze diagnose maar heeft de kans die hij kreeg om zich opnieuw te laten onderzoeken, niet benut.
Op de zitting is gebleken dat de vader onvoldoende heeft meegewerkt aan een NIFP-onderzoek in het kader van een juridische procedure die betrekking heeft op (de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van) andere kinderen van de vader. Desgevraagd heeft de vader op de zitting gezegd dat hij de hem gestelde onderzoeksvragen ‘onzinvragen’ vond. Hij heeft geen vertrouwen in de deskundigheid van de onderzoekers en ziet er weinig heil in om mee te werken aan een NIFP-onderzoek. De vader heeft een belast verleden en hij lijkt op dit moment geen vertrouwen te hebben in welke (overheids)instantie dan ook.
Hoewel de vader aan het hof enig inzicht heeft gegeven in zijn eigen jeugd, die moeilijk was en waarbij hij slechte ervaringen met hulpverlening en jeugdzorg heeft gehad, maakt dit niet dat hij nu, als (volwassen) vader, het gezag over [de minderjarige] kan blijven uitoefenen. Voor de uitoefening van het gezag is constructief overleg noodzakelijk met, in ieder geval, de GI en de pleegouders. Het voeren van overleg is de vader de afgelopen jaren niet gelukt. Het hof neemt verder in aanmerking dat het de vader evenmin voldoende lukt om de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen. De vader is enige tijd uit het contact met de GI gebleven en hij is lange tijd niet betrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken rondom de omgang met [de minderjarige] . Zo wilde hij niet meewerken aan de voorwaarden voor omgang. Als gevolg daarvan is er lange tijd geen omgang geweest tussen de vader en [de minderjarige] . Uit het rapport van de raad van 24 januari 2022 volgt dat de vader zijn agressie onder controle moet krijgen en in therapie moet voor zijn persoonlijke problematiek, alvorens kan worden gewerkt aan contactherstel met [de minderjarige] .
Op de zitting is gebleken dat de vader sinds kort (begeleid) contact heeft met [de minderjarige] , wat een positieve ontwikkeling is maar wat de beslissing van het hof, gelet op het voorgaande, niet anders maakt.
5.7
[de minderjarige] heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting bij de pleegouders en op duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief. Het belang van [de minderjarige] bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie maakt beëindiging van het gezag van de ouders noodzakelijk.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
17 mei 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en K.A.M. van Os- ten Have en is op 4 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.