ECLI:NL:GHARL:2023:2932

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.318.057/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging proceskostencompensatie in hoger beroep ten aanzien van gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostencompensatie tussen Stichting Jeugdbescherming Noord (SJN) en een geïntimeerde partij. De zaak betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 20 juli 2022 had besloten dat de proceskosten tussen partijen gecompenseerd moesten worden, wat inhoudt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. SJN was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen basis biedt voor de compensatie van proceskosten in dit geval, aangezien SJN niet tot de in de wet genoemde personen behoort en op geen enkel punt in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de proceskostencompensatie betreft en heeft de geïntimeerde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 2.076,- aan griffierecht en € 1.802,50 aan salaris van de advocaat voor de eerste aanleg, en € 783,- aan griffierecht en € 836,- aan salaris van de advocaat voor het hoger beroep. Het hof heeft het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.318.057/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 136657)
arrest van 4 april 2023
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Assen,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna
SJNte noemen,
advocaat: mr. J.G. Besling te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
die bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna
[geïntimeerde]te noemen,
geen advocaat gesteld.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 oktober 2022;
- het op 1 november 2022 aan [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven van 13 december 2022.
2.2
Vervolgens heeft SJN de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
SJN vordert om het vonnis van 20 juli 2022 te vernietigen, uitsluitend voor zover het betreft de beslissing wat betreft de compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en opnieuw recht doende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten zowel in eerste aanleg alsook in hoger beroep, bestaande uit verschotten en salaris van de advocaat, alsmede de kosten voor nasalaris van de advocaat ad € 131,- en in geval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij het arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden te vermeerderen met een bedrag van € 68,- voor nasalaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot.
3.
De kern van de zaak
3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een procedure gevoerd tegen SJN en tegen zijn ex-echtgenote [naam1] (hierna [naam1] te noemen), waarin hij heeft gevorderd om voor recht te verklaren dat SJN en [naam1] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. [geïntimeerde] heeft een schadevergoeding van SJN en [naam1] gevorderd en heeft tevens gevorderd om SJN en [naam1] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3
De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 4.6 het volgende overwogen:
“ Hoewel [geïntimeerde] in het ongelijk wordt gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren
in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. Tussen [geïntimeerde] en [naam1] geldt dat dat gebeurt vanwege de (gewezen) relatie tussen hen. Voor SJN ligt dat anders. De rechtbank realiseert zich dat art. 237 Rv in feite geen ruimte biedt voor deze compensatie. Dat het toch gebeurt, is vanwege het precaire karakter van de zaak, de kennelijke onmacht bij [geïntimeerde] en de wens van de rechtbank zo min mogelijk bij te dragen aan nieuwe strijdpunten. Daar heeft ook SJN niets aan. […] ”
3.4
SJN komt op tegen het hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel. SJN stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] op grond van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten had moeten worden veroordeeld.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Op grond van artikel 237 lid 1 Rv, in samenhang met artikel 353 Rv, wordt een partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede als partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
4.2
Naar het oordeel van het hof biedt artikel 237 Rv geen basis om SJN de eigen proceskosten te laten dragen. SJN behoort niet tot de in de tweede volzin van artikel 237 lid 1 bedoelde personen en vast staat dat SJN op geen enkel punt in het ongelijk is gesteld. Gesteld noch gebleken is dat SJN nodeloos kosten heeft aangewend of veroorzaakt. De wet biedt geen ruimte om desondanks vanwege de door de rechtbank genoemde redenen alsnog over te gaan tot het compenseren van de proceskosten. Dat betekent dat [geïntimeerde] , conform de hoofdregel van artikel 237 lid 1 Rv, als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in eerste aanleg moet worden veroordeeld. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarbij de proceskosten tussen SJN en [geïntimeerde] zijn gecompenseerd, en [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
4.3
De kosten voor de procedure in eerste aanleg worden aan de zijde van SJN vastgesteld op € 2.076,- aan verschotten (griffierecht) en € 1.802,50 aan geliquideerd salaris van de advocaat van SJN (2,5 procespunten x tarief III van destijds € 721,- per punt).
4.4
SJN heeft verder gevorderd om [geïntimeerde] ook te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof wijst ook die vordering toe. [geïntimeerde] is immers ook in hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij. Onder de kosten van de procedure in hoger beroep vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak [1] .
4.5
De kosten voor de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van SJN vastgesteld op € 783,- aan verschotten (griffierecht) en € 836,-,- aan geliquideerd salaris van de advocaat van SJN (1 procespunt x tarief I).
4.6
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 juli 2022, voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd tussen SJN en [geïntimeerde] , in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, aan de zijde van SJN wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 2.076,- aan griffierecht en op € 1.802,50 aan geliquideerd salaris van de advocaat van SJN (2,5 procespunten x tarief III van destijds € 721,- per punt), en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 783,- aan griffierecht en op € 836,- aan geliquideerd salaris van de advocaat van SJN (1 procespunt x tarief I), te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Veenstra, O.E. Mulder en C. Coster en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
4 april 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.