ECLI:NL:GHARL:2023:3331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
200.322.333/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een vermogensrechtelijke afwikkeling na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft [de vrouw] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 19 oktober 2022 is uitgesproken. De zaak betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling van de samenleving tussen [de vrouw] en [de man], die samen twee kinderen hebben. Na de beëindiging van hun relatie heeft [de man] de woning verlaten, terwijl [de vrouw] in de woning is blijven wonen. In een kort geding heeft de voorzieningenrechter de vordering van [de man] tot verkoop van de woning afgewezen en [de vrouw] veroordeeld tot het betalen van gebruiksvergoedingen aan [de man]. De rechtbank heeft vervolgens de verdeling van de woning gelast, waarbij de woning aan [de vrouw] werd toegedeeld onder bepaalde voorwaarden.

In het hoger beroep heeft [de vrouw] een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank. Zij stelt dat de termijn van drie maanden die de rechtbank heeft gegeven om de financiering te regelen te kort is gebleken. [de vrouw] heeft aangevoerd dat zij nog extra tijd nodig heeft om de financiering rond te krijgen en dat er vertraging is opgetreden bij de taxatie van de woning. [de man] heeft de vordering betwist en aangevoerd dat [de vrouw] al lange tijd op de hoogte is van de waarde van de woning en dat zij zelf verantwoordelijk is voor de vertraging.

Het hof heeft de incidentele vordering beoordeeld aan de hand van de criteria van de Hoge Raad. Het hof oordeelt dat [de vrouw] onvoldoende heeft aangetoond dat haar belang bij schorsing van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [de man] bij de tenuitvoerlegging. Het hof wijst de vordering tot schorsing af en houdt de beslissing over de kosten aan tot de einduitspraak. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van grieven door [de vrouw].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.322.333/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 211315)
arrest van 18 april 2023
in de zaak van
[appellante] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[de vrouw],
advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis, die kantoor houdt in Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
die bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[de man],
advocaat: mr. F. Zoer, die kantoor houdt in Meppel.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[de vrouw] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 19 oktober 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, van 19 januari 2023;
  • de antwoordconclusie in het incident van 21 februari 2023.

2.De kern van de zaak

2.1
In deze zaak gaat het – kort gezegd – over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de samenleving van [de vrouw] en [de man] . Voor de beoordeling van dit incident zijn de volgende feiten van belang.
2.2
[de vrouw] en [de man] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samen twee kinderen.
2.3
Op 2 juli 2001 hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. Hierin hebben zij onder meer verklaard dat zij vanaf 1 juni 2001 met elkaar samenleven, een gemeenschappelijke huishouding met elkaar voeren en dat zij de vermogensrechtelijke gevolgen van de tussen hen bestaande duurzame relatie zo willen regelen als hoe zij het in deze samenlevingsovereenkomst zijn overeengekomen.
2.4
Op 15 augustus 2013 zijn partijen ook samen eigenaar geworden van een woning met weiland aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning).
2.5
Partijen hebben hun relatie beëindigd en eind januari 2020 heeft [de man] de woning verlaten. [de vrouw] verblijft tot op heden in de woning.
2.6
In kort geding heeft de voorzieningenrechter op 1 oktober 2021 de vordering van [de man] tot het te gelde maken van de woning, dan wel tot medewerking aan verkoop van de woning afgewezen. De voorzieningenrechter heeft [de vrouw] veroordeeld om van
1 februari 2020 tot 17 augustus 2021 een gebruiksvergoeding van € 125,- per maand aan [de man] te betalen en vanaf 17 augustus 2021 tot het moment waarop de woning is verkocht en geleverd of door een van partijen is overgenomen een gebruiksvergoeding te betalen van € 162,04 per maand.
2.7
Het is partijen niet gelukt om de vermogensrechtelijke gevolgen van de verbreking van hun samenleving te regelen. [de vrouw] heeft daarop een vordering bij de rechtbank ingesteld die inhoudt dat de rechtbank de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de woning van partijen gelast op de door [de vrouw] gevorderde wijze. [de man] heeft een tegenvordering ingesteld die (ook) ziet op de inboedel.
2.8
De rechtbank heeft – voor zover in dit incident van belang – de wijze van verdeling aldus gelast dat:
- partijen regelen dat door een notaris een akte van verdeling wordt gepasseerd, waarbij de woning aan [de vrouw] wordt toegedeeld tegen een waarde van € 750.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat zij (i) de hypothecaire schuld voor haar rekening neemt en (ii) het ertoe leidt dat [de man] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze schuld en dat het verschil tussen € 750.000,- en de hoogte van de hypotheekschuld tussen partijen bij helfte wordt verrekend en verdeeld;
- [de vrouw] de kosten van de notariële overdracht dient te dragen;
- partijen de woning via een door de rechtbank aangewezen makelaar aan een derde dienen te verkopen, wanneer de opschortende voorwaarden niet binnen drie maanden (of zoveel eerder of later als partijen zijn overeengekomen) zijn vervuld;
- de inboedel zoals weergegeven in productie 21, binnen acht weken openbaar moet worden geveild.
De rechtbank heeft deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.Het oordeel van het hof

3.1
In dit incident vordert [de vrouw] dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 oktober 2022 schorst, met veroordeling van [de man] in de kosten van dit incident. [de vrouw] heeft ter onderbouwing van haar vordering het volgende aangevoerd. [de vrouw] heeft drie maanden de tijd gekregen om de financiering van de overbedelingsvordering en het ontslag van [de man] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestaande hypotheek te regelen. Deze termijn is onvoldoende gebleken. Nationale Nederlanden heeft bevestigd bereid te zijn een zodanige hypotheek te verstrekken dat [de vrouw] aan [de man] de overbedelingsvordering kan uitkeren en de bestaande hypotheekschuld kan overnemen, zodat hij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Vervolgens heeft zij een akte van verdeling laten opstellen bij de notaris. De conceptakte heeft zij op 1 december 2022 ontvangen. [de vrouw] heeft [de man] twee maal een datum voorgesteld voor de ondertekening van de akte bij de notaris. Tot ondertekening van de akte is het tot op heden niet gekomen, mede omdat [de vrouw] alsnog heeft geprobeerd om met [de man] tot een algehele regeling in der minne te komen. Daarnaast heeft de taxatie van de woning vertraging opgelopen omdat de in het vonnis benoemde makelaar niet bevoegd bleek om de woning inclusief landbouwgrond te taxeren. De nieuwe makelaar heeft door de feestdagen pas op 3 januari een taxatie kunnen uitvoeren. Nu de financiering nog niet volledig rond is (en [de vrouw] de woning op 19 januari nog niet op haar naam kon krijgen) én er nog steeds overleg tussen partijen plaatsvindt, heeft [de vrouw] er belang bij dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst. [de vrouw] verwacht nog een paar extra maanden nodig te hebben om [de man] zijn aandeel uit te kunnen keren. De rechtbank heeft de hiervoor geschetste omstandigheden niet kunnen meenemen in de beoordeling. De door het hof te maken belangenafweging dient dan ook in het voordeel van [de vrouw] uit te vallen.
3.2
[de man] heeft in zijn antwoordconclusie geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van het incident. [de man] voert aan dat [de vrouw] al sinds 1 oktober 2021 bekend is met de waarde van de woning en vanaf dat moment de tijd heeft gehad om de financiering te regelen. De rechtbank heeft bewust gekozen voor een termijn van drie maanden en heeft deze beslissing duidelijk gemotiveerd. Verder kan het ook niet zo lastig zijn geweest als [de vrouw] stelt om een geschikte makelaar te vinden voor de taxatie van de woning. Er zijn sinds het kort geding in 2021 meerdere makelaars bij de zaak betrokken geweest. [de vrouw] legt ook verder een deel van de oorzaak van de termijnoverschrijding bij [de man] neer. Dat is onterecht. [de man] heeft nooit een conceptakte van de notaris ontvangen, noch een bericht dat [de vrouw] daadwerkelijk bezig was met de overdracht. De voorstellen die in het kader van een mogelijke minnelijke regeling werden gedaan hadden geen enkel effect op de overdracht van de woning, maar zagen op de overige geschilpunten tussen partijen. [de vrouw] kon/wilde geen beslissing nemen op de voorstellen die van de zijde van [de man] zijn gedaan. Daarmee is het onderling overleg tot een einde gekomen. [de man] merkt nog op dat hij de woning in 2020 heeft verlaten en al die tijd op dure en tijdelijke huurwoningen aangewezen is. Daarnaast merkt [de man] nog op dat [de vrouw] schorsing van het gehele vonnis vraagt, terwijl zij niet aangeeft welk belang zij zou hebben bij de schorsing van de verdeling van de inboedel.
3.3
Het hof beoordeelt de incidentele vordering aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Deze criteria houden in dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen (HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688).
Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Zou een beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid. [de vrouw] heeft echter niet gesteld dat één of meer van de beslissingen van de rechtbank berusten op een kennelijke misslag.
3.4
Het hof is van oordeel dat [de vrouw] onvoldoende heeft aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat haar belang bij handhaving van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van [de man] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Partijen zijn inmiddels meer dan drie jaar uit elkaar, maar zijn nog altijd financieel aan elkaar verbonden. Sinds 2020 is [de man] aangewezen op tijdelijke particuliere huurwoningen, omdat zijn vermogen deels ‘vastzit’ in de voormalige gezamenlijke woning. [de man] heeft er dan ook belang bij dat aan deze voor hem onwenselijke situatie spoedig een einde komt. [de vrouw] heeft in dit kader slechts aangevoerd dat de door de rechtbank opgelegde termijn van drie maanden te kort is gebleken en dat zij nog “een paar maanden” nodig heeft om aan het vonnis te kunnen voldoen. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de door [de vrouw] gevraagde termijn van zes maanden te lang was en heeft haar een termijn van drie maanden gegeven. Uit de door [de vrouw] geschetste gang van zaken kan het hof opmaken dat deze termijn in feite ook toereikend was. De conceptakte had kunnen worden getekend, de papieren ten behoeve van de financiering liggen naar verluidt klaar en de taxatie van de makelaar is tijdig verricht. [de vrouw] heeft er uiteindelijk zelf voor gekozen om de termijn te laten verstrijken door alsnog in overleg te treden met [de man] , terwijl er geen overeenstemming was om de opgelegde termijn met wederzijds goedvinden voor een bepaalde periode te verlengen.
Daarnaast moet, zoals hiervoor is overwogen, worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen (louter) wordt gebruikt om uitstel van executie te verkrijgen. Nu [de vrouw] al geruime tijd weet dat de woning verdeeld moet worden en tegen welke waarde en niet is gesteld dat zij bij verkoop van de woning geen andere woonruimte zou kunnen vinden, lijkt het schorsingsverzoek voornamelijk gericht te zijn om verder uitstel te bewerkstellingen. In het licht van de gerechtvaardigde belangen van [de man] kan hier wat het hof betreft geen sprake van zijn. De incidentele vordering van [de vrouw] tot schorsing van de tenuitvoerlegging zal dan ook worden afgewezen.
3.5
Voor zover [de vrouw] ook de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot verdeling van de inboedel heeft willen schorsen, is het hof van oordeel dat ook dit deel van de vordering moet worden afgewezen, nu [de vrouw] hier geen onderbouwing voor heeft aangeleverd.
3.6
De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen. Gelet op de lange termijn die [de vrouw] heeft genomen om in dit incident te fourneren zal haar slechts één termijn daarvoor worden gegund.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 30 mei 2023voor het nemen van de memorie van grieven door [de vrouw] (zonder mogelijkheid van verder uitstel!)
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J. Smit en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
18 april 2023.