ECLI:NL:GHARL:2023:3458

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
22/00836 en 22/00837
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing en afvalstoffenheffing met betrekking tot opbrengstlimiet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen in de rioolheffing en afvalstoffenheffing ongegrond heeft verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen had in 2020 een aanslag in de rioolheffing opgelegd voor het jaar 2020 en een aanslag in de afvalstoffenheffing voor het jaar 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze handhaafd. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 maart 2022 geoordeeld dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat de verordeningen onverbindend zijn wegens overschrijding van de opbrengstlimiet. Tijdens de zitting van het Hof op 21 maart 2023 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, maar de heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de baten en lasten ter zake van de rioolheffing en afvalstoffenheffing. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 22/00836 en 22/00837
uitspraakdatum: 25 april 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2022, nummers LEE 21/1057 en 21/1932 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Midden-Groningen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 in één geschrift aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de rioolheffing opgelegd en voor het jaar 2019 een aanslag in de afvalstoffenheffing.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.M. Vrolijk, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres1] 28 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak).
2.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 februari 2020 in één geschrift aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 190 en voor het jaar 2019 een aanslag in de afvalstoffenheffing ten bedrage van in totaal € 277 (€ 150 vastrecht en 11 x € 7 voor ledigingen container).
2.3.
De aanslag in de afvalstoffenheffing is opgelegd op grond van de “Verordening afvalstoffenheffing 2018”, zoals vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer in zijn vergadering van 25 september 2017.
2.4.
De aanslag in de rioolheffing is opgelegd op grond van de “Verordening Rioolheffing gemeente Midden-Groningen 2020” zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Midden-Groningen in zijn vergadering van 19 december 2019.
2.5.
In zijn motivering op het bezwaar bij brief van 10 juli 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de heffingsambtenaar geschreven dat de aanslagen in de afvalstoffenheffing en rioolheffing ten onrechte zijn opgelegd en dienen te worden vernietigd. Ten aanzien van de aanslag in de rioolheffing is, naast allerlei andere formele grieven, in de brief geschreven: “De geraamde totale opbrengst uit rioolheffing overstijgt immers de geraamde lasten ter zake van aanleg, onderhoud, beheer en vervanging van het gemeentelijk rioleringsstelstel.” en ten aanzien van de aanslag in de afvalstoffenheffing: “De geraamde totale gemeentelijke opbrengst uit afvalstoffenheffing overstijgt immers de geraamde lasten ter zake van het ophalen en verwerken van afval.”.
2.6.
In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 februari 2021, waarin de bezwaren tegen de aanslagen in de rioolheffing en afvalstoffenheffing ongegrond zijn verklaard, heeft de heffingsambtenaar onder meer geschreven:
“4. De opbrengstlimiet van de rioolheffing is niet overschreden. Zie het bijgevoegde overzicht van Taakveld 7.2 Riolering.
5. De opbrengstlimiet van de afvalstoffenheffing (…) is niet overschreden. Dat blijkt uit het bijgevoegde overzicht van Taakveld 7.3 Afvalstoffenheffing.”.
2.7.
Het onder 2.6 genoemde overzicht inzake de rioolheffing luidt – voor zover van belang – als volgt (bedragen in €):
“Product
Omschrijving Grootboeknummer
Omschrijving kostensoort
Primaire begr 2020
Riolering lasten taakveld excl. kap.ln
riolering-riolering
1.339.805
storting in voorzieningen (exploitatie)
riolering-gemalen
479.447
riolering-doorberekende personeel riool
807.573
riolering-doorberekende tractie riool
52.785
riolering-heffing rioolrechten
diensten derden/honoraria/pers.vrije ber.
5.5
advertentie-/porto/vracht-/incassokosten
5.5
storting in voorzieningen (exploitatie)
81.618
riolering- doorberekende huisvesting werven
35.894
riolering-kolken en vegen
221
riolering-rioolaansluitingen
10
riolering-gemalen doorberek. huisvesting gemalen
260
Totaal Riolering lasten taakveld excl. kap.ln
3.039.382
Riolering kapitaallasten
riolering-riolering
1.169.548
riolering-doorberekende tractie riool
67.487
riolering-doorberekende huisvesting werven
34.632
Totaal Riolering kapitaallasten
1.271.667
Totaal lasten taakveld riolering
4.311.049
Riolering baten taakveld
riolering-riolering
vergoeding voor verrichte diensten
-1
leges en rechten
-500
vergoedingen overige goederen en diensten
-1
riolering-rioolaansluitingen
vergoeding voor verrichte diensten
-41.224
riolering-doorberekende huisvesting werven
-1.36
Totaal Riolering baten taakveld
-45.084
A. Netto lasten taakveld riolering
4.265.965
Toerekenbare lasten kostendekkendheid riolering
Kwijtschelding
10
Perceptiekosten
46
Oninbaar
-
Overhead 3% van taakveld 0.4 Overhead met maximum € 350.000 (in 2019)
699.313
BTW (verhouding op exploitatielast = 21%)
378.933
BTW op nieuwe investeringen € 1.240.756
260.559
B. Toerekenbare lasten riolering conform notitie overhead BBV
1.394.805
percelen MG
Af: opbrengsten op basis kadernota Rbs sept 2017
Tarief eig perceel > 50m2 = € 190
28.481
-5.411.390
Tarief eig perceel < 50m2 = € 25
1.192
-29.8
Inkomsten grootverbruikers
conform GRP
-203.5
C. Totale opbrengsten heffing riolering
-5.644.690
Kostendekkendheid C/(A+B)
100%”
2.8.
Het onder 2.6 genoemde overzicht inzake de afvalstoffenheffing luidt – voor zover van belang – als volgt (bedragen in €):
“Product
Omschrijving Grootboeknummer
Primaire begroting
afval-exploitatie composteer
543.394
afval-exploitatie brengstation
332.66
afval-inzameling restafval
2.954.166
afval-inzameling verpakkingen
afval-doorberek. tractie afval huishoudens
357.677
afval-doorberek. huisvesting
120.882
afval-beleid algemeen
afval-doorberek. tractie afval bedrijven
afval-huisuitzetting
2.5
afval-project zwerfafval
afval-inzameling bedrijfsafval
afval-baten afvalstoffenhef./reinigingsrechten
103.988
afval-exploitatie brengstation groen
229.7
afval-klein gevaarlijk afval
afval-doorberek. personeel afval
1.107.851
afval-inzameling grofvuil
27.2
Totaal Afval excl. kapitaallasten
5.780.018
Afval kapitaallasten
afval-inzameling restafval
40.231
afval-doorberek. tractie afval huishoudens
383.789
afval-doorberek. huisvesting
151.323
afval-doorberek. tractie afval bedrijven
22.427
Totaal Afval
597.77
Totaal lasten taakveld afval
6.377.788
Afval baten taakveld
afval-exploitatie composteer
-136.912
afval-exploitatie brengstation
-930.5
afval-inzameling restafval
-20.349
afval-doorberek. tractie afval huishoudens
afval-doorberek. huisvesting
afval-beleid algemeen
afval-doorberek. tractie afval bedrijven
afval-huisuitzetting
-2.5
afval-project zwerfafval
afval-inzameling bedrijfsafval
afval-klein gevaarlijk afval
afval-inzameling grofvuil
-10
Totaal Afval baten taakveld
-1.100.261
A. Netto lasten taakveld Afval
5.277.527
Toerekenbare lasten kostendekkendheid afval
Kwijtschelding
210
Perceptiekosten
46
Oninbaar 1,5% van opbrengst heffing
-
Overhead 3% van taakveld 0.4 Overhead met maximum € 350.000 (in 2019)
350
BTW 21% over exploitatie
564.162
B. Toerekenbare lasten afval conform notitie overhead BBV
1.170.162
Af: opbrengsten op basis kadernota Rbs sept 2017
Vast tarief per perceel € 150
27580
-4.137.000
Extra container a € 12,50
971
-12.138
Tarief per lediging € 7 (12 x p jaar)
-2.316.720
Oninbaar 1,5% van opbrengst heffing (96.988)
C. Totale opbrengsten heffing afvalstoffen
-6.465.858
Kostendekkendheid C/(A+B)
100%”
2.9.
In zijn motivering van het beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 7 mei 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende wat betreft de overschrijding van de opbrengstlimiet enkel formele grieven aangevoerd: het niet (tijdig) verstrekken van inlichtingen en/of stukken en schending van de inzageplicht van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.10.
De heffingsambtenaar heeft bij zijn verweerschrift in eerste aanleg van 8 juni 2021 de programmabegrotingen van de gemeente Midden-Groningen van de jaren 2019 en 2020 gevoegd, alsmede het onder 2.8 genoemde overzicht aangevuld met twee kolommen om de aansluiting met de in de begroting opgenomen cijfers beter inzichtelijk te maken.
2.11.
In een nader stuk van 24 januari 2022 (hierna: het nadere stuk), ingekomen bij de Rechtbank op 25 januari 2022, heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zake van de rioolheffing gesteld dat bij hem twijfel bestaat of de post Overhead, dan wel onderdelen daarvan, in het – onder 2.7 genoemde – overzicht een last ter zake van riolering vormt, omdat inzicht ontbreekt in de omvang en samenstelling van deze begrotingscijfers. Met dezelfde reden is ten aanzien van de posten Overhead, dan wel onderdelen daarvan, en BTW in het – onder 2.8 genoemde – overzicht ter zake van de afvalstoffenheffing gesteld dat twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake van afvalverwerking.
2.12.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 maart 2022 de beroepen ongegrond verklaard. Daarin heeft zij het nadere stuk tardief verklaard, omdat – samengevat – dit binnen de 10-dagentermijn van artikel 8:58 van de Awb is ingediend en het indienen van nieuwe beroepsgronden zo vlak voor de zitting (van 4 februari 2022) in strijd is met de goede procesorde.
2.13.
Belanghebbende heeft in zijn motivering van het hoger beroep – onder meer – gesteld dat het inzicht ontbreekt in (de omvang en samenstelling van) de volgende in de – onder 2.7 en 2.8 genoemde – overzichten genoemde posten, en dat daarmee twijfel bestaat of deze een ‘last ter zake’ vormen: ten aanzien van de rioolheffing de posten 1) Overhead (€ 699.313), 2) BTW op kosten en investeringen (€ 639.492 (= € 260.559 + € 378.933)), 3) doorberekende personeel riool (€ 807.753), en ten aanzien van de afvalstoffenheffing de posten 1) Overhead € 350.000, 2) BTW (€ 564.162), 3) doorberekende personeel afval (€ 1.107.851) en 4) baten afvalstoffenheffing/reinigingsrechten (€ 103.988). Ten aanzien van de ‘geraamde baten’ van de rioolheffing heeft belanghebbende gesteld dat het inzicht ontbreekt in (de omvang en samenstelling van) de post Inkomsten grootverbruikers (€ 203.500) en daarmee twijfel bestaat hoe dit begrotingscijfer tot stand is gekomen en of dit niet tot een te laag bedrag is vastgesteld.
2.14.
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep van de onder 2.13 genoemde posten nadere specificaties en berekeningen verstrekt, voorzien van een toelichting. Ten aanzien van de post BTW zijn, naast een berekening van het bedrag van € 260.559 (rioolheffing), als bijlagen uitgebreide overzichten uit de begroting overgelegd, waarin bedragen aan toegerekende BTW zijn vermeld van in totaal € 375.973 (rioolheffing) en € 550.034 (afvalstoffenheffing).

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, en of belanghebbende, ook los daarvan, recht heeft op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in beroep en/of hoger beroep.
3.2.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de aan de aanslagen ten grondslag liggende – onder 2.3 en 2.4 genoemde – verordeningen onverbindend zijn wegens overschrijding van de opbrengstlimiet. Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, subsidiair dat hij door het niet tijdig, dat wil zeggen niet vóór het doen van de uitspraken op bezwaar, door de heffingsambtenaar verstrekken van inlichtingen en/of stukken genoodzaakt was om beroep in te stellen. Belanghebbende meent daarom recht te hebben op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht ter zake van het beroep en hoger beroep. Zijn verzoek om terugwijzing naar de heffingsambtenaar heeft belanghebbende ter zitting van het Hof ingetrokken. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat hij door het, naar zijn mening ten onrechte, tardief verklaren door de Rechtbank van het nadere stuk genoodzaakt was om hoger beroep in stellen en daarom recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht ter zake van het hoger beroep. Zijn verzoek om terugwijzing naar de Rechtbank heeft belanghebbende ter zitting van het Hof eveneens ingetrokken.
3.3.
De heffingsambtenaar voert verweer en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan, onder de naam rioolheffing, door de gemeente een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan – kort gezegd – de verwerking van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en hemelwater, en aan maatregelen ter beheersing van de grondwaterstand. Ingevolge het bepaalde in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer dient de afvalstoffenheffing ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Voor beide heffingen geldt dat de tarieven zodanig moeten worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de ter zake geraamde lasten. Daarbij worden dezelfde uitgangspunten voor de verdeling van de stelplicht en de bewijslast gehanteerd als die welke gelden voor de toetsing aan de in artikel 229b van de Gemeentewet voorgeschreven opbrengstlimiet.
4.2.
Deze regels zijn door de Hoge Raad vastgesteld in onder andere zijn arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, en van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en ECLI:NL:HR:2014:780, en kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ’last ter zake’ en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof, heeft de heffingsambtenaar, reeds bij zijn uitspraken op bezwaar met het overleggen van de onder 2.7 en 2.8 genoemde overzichten, waarvan het Hof aannemelijk acht dat de daarin vermelde cijfers in de gemeentebegroting zijn opgenomen of zijn terug te voeren op die begroting, voldoende inzicht gegeven in de raming van de baten en lasten ter zake. Zoals hiervoor overwogen, dient belanghebbende vervolgens voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen.
4.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat niet (meer) in geschil is dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de baten en lasten ter zake. Ter zitting van het Hof hebben partijen eenparig verklaard dat wat betreft de rioolheffing kan worden uitgegaan van een bedrag van € 5.660.770 aan geraamde lasten en € 5.644.690 aan geraamde baten en wat betreft de afvalstoffenheffing van een bedrag van € 7.547.950 (= € 6.377.788 + € 1.170.162 (extracomptabel)) aan geraamde lasten en € 7.566.119 (= € 1.100.261 + € 6.465.858) aan geraamde baten. De gemachtigde heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat voor de beoordeling – als uitgangspunt – ervan kan worden uitgegaan dat hiermee de opbrengstlimiet ter zake van beide heffingen niet is overschreden. Belanghebbende heeft evenwel in zijn motivering van het hoger beroep gesteld, en dit ter zitting herhaald, dat het inzicht ontbreekt in (de omvang en samenstelling van) een aantal – in 2.13 genoemde – posten, zodat bij hem ten aanzien van deze posten twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar met het overleggen van de – onder 2.14 genoemde – nadere inlichtingen bij hem de twijfel niet weggenomen.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat, voor zover al zou kunnen worden geconcludeerd dat belanghebbende, met de enkele stelling dat het inzicht ontbreekt in (de omvang en samenstelling van) bepaalde – in 2.13 genoemde – posten, zodat bij hem ten aanzien van deze posten twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen, voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom sprake is van deze redelijke twijfel, de heffingsambtenaar met zijn – onder 2.14 genoemde – nadere inlichtingen deze twijfel naar vermogen heeft weggenomen. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd beaamd dat hij voorafgaand aan de zitting en ook in zijn eerste termijn ter zitting niet heeft aangegeven waar de twijfel na het verstrekken van de nadere inlichtingen dan concreet nog uit bestaat. Nadat het Hof de gemachtigde van belanghebbende heeft voorgehouden dat hij qua stelplicht en bewijslevering aan zet is, heeft hij onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom ten aanzien van bepaalde posten (nog steeds) twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. De gemachtigde heeft niets concreets aangevoerd, maar wederom volstaan met de algemene stelling dat allerlei zaken hem nog steeds niet duidelijk zijn.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing sprake is geweest van overschrijding van de opbrengstlimiet, althans – ten aanzien van de afvalstoffenheffing – niet zodanig dat dit zou moeten leiden tot onverbindendheid van de verordening. Het Hof merkt in dit verband op dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard dat het bedrag (ad € 550.034) in het – onder 2.14 genoemde – overzicht van aan de afvalstoffenheffing toegerekende BTW iets afwijkt van het onder 2.8 genoemde overzicht vermelde bedrag (ad € 564.162), naar het Hof begrijpt, als gevolg van afrondingsverschillen en kleine wijzigingen die later zijn doorgevoerd. Belanghebbende heeft hierop niet gesteld dat een bedrag ter grootte van dit verschil niet als een ‘last ter zake’ kan worden aangemerkt. Het Hof overweegt ten overvloede dat ook als dit verschil niet als een ‘last ter zake’ zou worden aangemerkt, sprake is van een dermate marginale overschrijding (0,43 percent) dat het daaraan geen gevolgen zou verbinden, noch ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de “Verordening afvalstoffenheffing 2018 ”, noch ten aanzien van de hoogte van de aanslag afvalstoffenheffing (vgl. HR 3 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2917).
4.7.
Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat hij door het niet tijdig, dat wil zeggen niet vóór de uitspraken op bezwaar, door de heffingsambtenaar verstrekken van inlichtingen en/of stukken genoodzaakt was om beroep in te stellen. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit standpunt. Belanghebbende heeft in zijn – onder 2.5 genoemde – bezwaarschrift ter zake van beide heffingen, naast allerlei andere formele grieven, heel algemeen gesteld dat sprake is van een overschrijding, de heffingsambtenaar niet gevraagd om (nader) inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen en niet gevraagd om de bezwaargronden (na ontvangst van de informatie) nader te mogen motiveren of aan te vullen. Evenmin is gesteld of gebleken dat hierom tijdens het hoorgesprek wel is gevraagd. Onder deze omstandigheden kon de heffingsambtenaar volstaan met het voldoende inzicht geven in de raming van baten en lasten welke in de begrotingen zijn opgenomen, zoals de heffingsambtenaar bij de uitspraken op bezwaar, zoals onder 4.3 overwogen, heeft gedaan. Dat belanghebbende als gevolg hiervan in zijn belangen is geschaad, is niet gebleken. Voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken of een vergoeding van het griffierecht is daarom geen plaats.
4.8.
Wat betreft het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende dat hij door het, naar zijn mening ten onrechte, tardief verklaren door de Rechtbank van het nadere stuk genoodzaakt was om hoger beroep in stellen en daarom recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht ter zake van het hoger beroep, overweegt het Hof als volgt. Het standpunt van belanghebbende komt er in wezen op neer dat als de Rechtbank de in het nadere stuk opgenomen nieuwe beroepsgronden (met betrekking tot bepaalde posten in de begroting) had behandeld, hij niet in hoger beroep was gekomen of had hoeven komen. Het Hof volgt belanghebbende niet in dit standpunt, reeds niet omdat belanghebbende in hoger beroep zijn gronden heeft uitgebreid tot veel meer posten in de begroting. Dat belanghebbende zich had neergelegd bij een beoordeling door de Rechtbank is, mede gelet op de in hoger beroep ingenomen standpunten, niet aannemelijk. Het Hof merkt in dit verband nog op dat ook geen sprake is van een situatie waarin belanghebbende pas in hoger beroep over de informatie beschikte om voldoende gemotiveerd te kunnen stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’ en of wel alle baten in de raming zijn meegenomen. Hoewel belanghebbende reeds bij de uitspraken op bezwaar over de onder 2.7 en 2.8 genoemde overzichten beschikte, heeft hij ten aanzien van het grootste deel van de door hem in twijfel getrokken posten uit deze overzichten gewacht tot de fase van hoger beroep alvorens deze aan de orde te stellen. In een dergelijk geval kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende door het tardief verklaren van het nadere stuk, wat daar verder van zij, genoodzaakt was hoger beroep in te stellen. Ook overigens heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht ter zake van het hoger beroep.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.