ECLI:NL:GHARL:2023:3656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
200.323.728
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van minderjarigen na relatiebreuk van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, te weten [de minderjarige1], [de minderjarige2], [de minderjarige3] en [de minderjarige4]. De kinderrechter had eerder op 27 december 2022 besloten om deze kinderen onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de thuissituatie. De moeder van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend.

Het hof heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, vooral in het licht van de recente relatiebreuk tussen de ouders. De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige1], terwijl zij samen met de juridische vader van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en met [de vader] het gezag over [de minderjarige4] heeft. De kinderen vertonen zorgelijk gedrag en hebben moeite met hun ontwikkeling, wat aanleiding gaf tot de ondertoezichtstelling.

Tijdens de zitting op 4 april 2023 heeft het hof de argumenten van de moeder en de raad voor de kinderbescherming gehoord. De moeder heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te vernietigen of in duur te bekorten, maar het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat de situatie van de kinderen nog te onzeker is om de ondertoezichtstelling te beëindigen of te verkorten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.728 en 200.323.731
(zaaknummer rechtbank Gelderland 412870 en 412871)
beschikking van 2 mei 2023
in het hoger beroep van
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. F. Pool in Rotterdam,
en
de
raad voor de kinderbescherming,
locatie Arnhem,
verder te noemen: de raad.
Belanghebbenden zijn:
in zaken 200.323.728 en 200.323.731
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI;
in zaak 200.323.728:
[de juridische vader],
woonplaats: onbekend,
verder te noemen: de juridische vader van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ;
en in zaak 200.323.731:
[de vader],
woonplaats: [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de vader] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2009;
  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2014;
  • [de minderjarige3] , die is geboren [in] 2016;
  • [de minderjarige4] , die is geboren [in] 2020.

2.Belangrijke informatie

2.1
De moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige1] . De moeder heeft samen met de juridische vader van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] het gezag over hen. De moeder heeft samen met [de vader] het gezag over [de minderjarige4] .
2.2
[de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] wonen bij de moeder. [de minderjarige2] woont op een woongroep van [naam1] op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing.
2.4
In de beschikkingen van 4 oktober 2022 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige4] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 30 december 2022.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 27 december 2022 beslissingen genomen op verzoek van de raad. De kinderrechter heeft [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 december 2022 tot 27 december 2023 en daarnaast een machtiging tot uithuisplaatsing verleend ten aanzien van [de minderjarige2] .

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter ten aanzien van [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] en komt in zoverre in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof om uitvoerbaar bij voorraad de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de raad om [de minderjarige1] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden af te wijzen of de ondertoezichtstelling in duur te bekorten.
4.2
De raad voert verweer in hoger beroep.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
Zaak 200.323.728 (betreft [de minderjarige1] en [de minderjarige3] )
  • het beroepschrift, binnengekomen op 2 maart 2023, met producties;
  • het verweerschrift van de raad;
  • een journaalbericht van de moeder van 29 maart 2023;
  • een journaalbericht van de moeder van 3 april 2023;
zaak 200.323.731(betreft [de minderjarige4] )
  • het beroepschrift, binnengekomen op 2 maart 2023, met producties;
  • het verweerschrift van de raad;
  • een journaalbericht van de moeder van 29 maart 2023.
5.2
[de minderjarige1] heeft het hof per brief laten weten wat zij van de zaak vindt. [de minderjarige1] is het niet eens met de ondertoezichtstelling.
5.3
De zitting bij het hof was op 4 april 2023. De zaken 200.323.728 en 200.323.731 zijn na elkaar besproken. Aanwezig waren:
  • de advocaat van de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
en daarnaast alleen bij de behandeling van zaak 200.323.731:
- [de vader] .

6.De redenen voor de beslissing

5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
5.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de kinderen op goede gronden onder toezicht heeft gesteld. Het hof neemt na eigen onderzoek de overwegingen van de kinderrechter over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
Het hof stelt vast dat er grote zorgen zijn over de kinderen. [de minderjarige1] lijkt onder druk te staan in haar relatie met de moeder en [de vader] . [de minderjarige1] lijkt zich niet vrij te voelen om zich te uiten en heeft de neiging om voor de moeder te zorgen. [de vader] heeft tijdens de zitting ook verteld dat hij een moeizame relatie heeft met [de minderjarige1] . [de minderjarige2] woont niet meer thuis. [de minderjarige2] liet in de thuissituatie opstandig gedrag zien en luisterde niet naar zijn opvoeders. Hij deed zorgelijke uitspraken over het leven en de dood, had moeite om zijn emoties te tonen en maakte spullen kapot. [de minderjarige3] laat onvoorspelbaar gedrag zien en kan heel boos worden. Op school heeft [de minderjarige3] veel begeleiding nodig en doet zij zorgelijke uitspraken over thuis. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben alle drie moeite om aansluiting te vinden bij leeftijdsgenoten. De GI heeft minder zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige4] , maar ook hij laat grenzeloos gedrag zien en laat zich moeilijk sturen.
5.4
Het hof stelt vast dat de zorgen over de kinderen al langere tijd bestaan. In 2011 is [de minderjarige1] voor het eerst onder toezicht gesteld en later zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] al een keer uithuisgeplaatst. Zij zijn toen thuisgeplaatst onder de voorwaarde dat de moeder hulpverlening zou aanvaarden in de thuissituatie. Het hof moet vaststellen dat die hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond is gekomen. De moeder heeft de afgelopen tien jaar een ambivalente houding tegenover de hulpverlening gehad. Ze heeft onvoldoende zelfinzicht laten zien. De raad en de GI hebben nog steeds ernstige zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Het hof deelt die zorgen.
5.5
Zo deelt het hof de zorgen over huiselijk geweld tussen de moeder en [de vader] . [de vader] heeft op de zitting verteld dat hij nooit iemand heeft geslagen. Het hof moet echter vaststellen dat zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige3] zorgelijke uitspraken heeft gedaan over huiselijk geweld en dat [de minderjarige1] samen met de buurvrouw een melding heeft gedaan over huiselijk geweld bij Veilig Thuis.
5.7
De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting verteld dat de thuissituatie bij de moeder ten positieve is veranderd. De moeder heeft haar relatie met [de vader] verbroken en [de vader] woont weer in zijn eigen huis in [woonplaats2] . [de minderjarige4] woont nu de ene week bij de moeder en de andere week bij [de vader] . De advocaat van de moeder heeft verteld dat de moeder en de (oudste) kinderen opgelucht zijn dat [de vader] niet meer bij hen woont en dat zij geen contact meer met hem willen
5.8
Het hof is van oordeel dat deze nieuwe situatie de zorgen over het gezin niet vermindert. Allereerst merkt het hof op dat de moeder haar relatie met [de vader] al eerder heeft beëindigd en daarna ook weer heeft opgestart. [de vader] heeft het huis van de moeder pas tien dagen voor de zitting bij het hof verlaten. De advocaat van de moeder en de GI hebben verteld dat [de vader] door de politie uit het huis van de moeder is gezet. [de vader] erkent dat er politie aan te pas is gekomen, al geeft hij daaraan een andere betekenis. Het hof ziet hierin stevige aanwijzingen dat [de vader] niet vrijwillig het huis heeft willen verlaten. Het is voor het hof nog te vroeg om te kunnen vaststellen of de relatie tussen de moeder en [de vader] definitief voorbij is.
5.9
Daarbij merkt het hof op dat de moeder en de kinderen zich moeten gaan aanpassen aan deze nieuwe situatie. De raad en de GI hebben de afgelopen jaren gezien dat de moeder overbelast was door de zorg voor de kinderen. De advocaat heeft tijdens de zitting bevestigd dat de zorg voor de vier kinderen inderdaad te veel was voor de moeder. Het hof merkt op dat de komende tijd moet blijken of de moeder de zorg kan dragen voor [de minderjarige1] , [de minderjarige3] (in haar eentje) en voor [de minderjarige4] (in de nieuwe situatie waarin zij de zorg deelt met [de vader] ). [de vader] heeft namelijk verteld dat hij voor al deze kinderen een groot gedeelte van de zorg op zich nam tijdens de relatie. Bovendien heeft de GI verteld dat de oma van de kinderen (mz) na de relatiebreuk een week bij het gezin heeft gewoond, omdat de moeder ondersteuning nodig had. De GI heeft op dit moment ook nog geen zicht op de nieuwe opvoedsituatie bij de moeder en ook niet op de opvoedsituatie voor [de minderjarige4] bij [de vader] .
5.1
Het hof is van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, ook na de relatiebreuk. Het hof is ook van oordeel dat het is gebleken dat die ontwikkelingsbedreiging niet kan worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening.
Het hof vindt het van groot belang dat de GI de komende tijd zicht krijgt en houdt op de opvoedsituaties bij de moeder en [de vader] en hulpverlening inzet waar dat nodig is. De ondertoezichtstelling van de kinderen is voorlopig dus noodzakelijk. Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling niet in duur bekort moet worden. De opvoedsituatie is namelijk pas zeer recent veranderd en het is nog onduidelijk hoe de nieuwe situatie zich zal ontwikkelen. Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling daarom niet al over twee of vijf maanden moet aflopen.
5.11
Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 27 december 2022 en
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.