ECLI:NL:GHARL:2023:3938

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
21/00788
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde van de woning vastgesteld op € 681.000 per 1 januari 2019, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting (OZB) van € 555,69 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was, met een eigen voorstel van € 591.000 primair en € 650.000 subsidiair.

Tijdens de zitting, die via beeldbellen plaatsvond op 22 maart 2023, heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, argumenten gepresenteerd tegen de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar verdedigde zijn standpunt met een taxatiematrix waarin vergelijkbare woningen waren opgenomen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de ligging, doelmatigheid en de inhoud van de woning. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de extra inhoud van de woning geen afzonderlijke waardering vereiste.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00788
uitspraakdatum: 9 mei 2023
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 mei 2021, nummer UTR 20/3211, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 12 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 681.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 555,69.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 22 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam1] en [naam2] .

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een hoekwoning uit 1920. De inhoud van de oorspronkelijke woning is ongeveer 431 m3. In 2016 is een aanbouw met een inhoud van 134 m3geplaatst en is de kelder uitgebreid met 49 m3. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 310 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de woning. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van de woning voldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning, de doelmatigheid, het afnemend grensnut van de inhoud van de woning en of de heffingsambtenaar niet een te hoge prijs per kubieke meter in aanmerking heeft genomen voor de kelder.
3.2.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend en staat een waarde voor van € 681.000.
3.3.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en staat een waarde voor van primair € 591.000 en subsidiair € 650.000.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de woning worden bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde wijst de heffingsambtenaar op de door hem overgelegde ongedateerde taxatiematrix opgemaakt door WOZ-taxateur [naam2] waarin aan de woning een waarde in het economische verkeer wordt toegekend van € 681.000. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn vier panden als referentieobject gebruikt. In de matrix is het volgende opgenomen:
Adres
[adres1] 12
[adres1] 16
[adres2] 286
[adres3] 4
[adres4] 38
Type object
Hoek-woning
Hoek-woning
rijwoning
hoekwoning
hoekwoning
Bouwjaar
1920
1920
1932
1927
1922
WOZ-waarde
€ 587.000
€ 542.000
€ 555.000
€ 638.000
Transactie-prijs
€ 606.000
€ 517.500
€ 588.250
€ 652.500
geïndexeerde
verkoopprijs
€ 589.000
€ 557.500
€ 569.500
€ 646.000
koopdatum
(voorlopig
koopcontract)
19-6-2019
15-9-2018
14-7-2019
4-3-20219
Grondwaarde
€ 286.500
€ 268.500
€ 199.300
€ 314.500
€ 297.700
Ligging
3
3
3
3
3
Bijgebouwen
Berging
€ 5.000
€ 5.000
€ 5.000
€ 5.000
Dakkapel
€ 6.000
€ 4.000
€ 5.000
€ 5.000
€ 5.000
Garage
€ 20.000
Waarde opstal
€ 383.500
€ 311.500
€ 348.200
€ 245.000
€ 323.300
Bruto inhoud opstal
614 m3
431 m3
463 m3
426 m3
508 m3
m3-prijs opstal
€ 722
€ 752
€ 575
€ 636
Koudv
3 3 3 3 3 3
3 3 3 3 3
3 3 3 3 3
3 3 3 3 3
3 3 3 3 3
m3-prijs na correctie
€ 624
€ 722
€ 752
€ 575
€ 636
bijzonderheden
Inhoud inclusief aanbouw (134 m3) en kelder (49 m3)
Identieke hoekwoning, zonder de enorme aanbouw.
Ten tijde van de Gemiddelde woning.
Ten tijde van de verkoop gemiddelde woning.
Licht gedateerde woning ten tijde van de verkoop. Besloten om vanwege prijsklasse en huidige markt, gemiddeld te
registreren.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de onder 4.3 opgenomen matrix en de daarop ter zitting gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Alle in de matrix opgenomen referentieobjecten hebben vergelijkbare scores wat betreft kwaliteit, onderhoud, uitstraling doelmatigheid en voorzieningen (koudv in de matrix), zijn vergelijkbaar wat betreft het woningtype en ligging, en met de onderlinge verschillen heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden. Het Hof weegt in dit oordeel mee dat de heffingsambtenaar bij de bepaling van de waarde van de woning is uitgegaan van een eenheidsprijs van € 624 terwijl de referentieobjecten een gemiddelde eenheidsprijs hebben van € 671.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar, door bij de woning voor een inhoud van 614 m3 uit te gaan van een eenheidsprijs van € 624 terwijl de bij een gemiddelde inhoud van 457 m3 de gemiddelde eenheidsprijs van de referentieobjecten € 671 bedraagt, anders dan gesteld door belanghebbende, voldoende rekening gehouden met het afnemend grensnut van extra woninginhoud. Het Hof weegt in dit oordeel mee dat de heffingsambtenaar heeft toegelicht dat bij de door hem gebruikte modelmatige waardering van de woning een afslag van 7% van de gemiddelde marktprijs wegens de grote van de woning is gebruikt. Voorts weegt het Hof in dit oordeel mee dat de heffingsambtenaar met hetgeen hij ter zake heeft ingebracht en ter zitting heeft toegelicht, aannemelijk heeft gemaakt dat de extra inhoud van de aanbouw en de verbouwde kelder samen met het oorspronkelijke woondeel één ruimte vormen zodat voor deze omstandigheid geen afzonderlijke waardering of extra waarde-afslag noodzakelijk is. Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende daartegen heeft ingebracht, geen aanleiding te komen tot een andersluidend oordeel.
4.6.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de, volgens belanghebbende, in vergelijking met referentieobject [adres1] 16, mindere ligging van de woning ten opzichte van de zon. Naar het oordeel van het Hof is niet aannemelijk dat van dit verschil in ligging, invloed op de waarde van de betreffende woningen uit gaat. Onder verwijzing naar hetgeen daarover in eerste aanleg is gesteld, heeft de heffingsambtenaar in hoger beroep een gewijzigde taxatiematrix overgelegd waarin voor doelmatigheid van de woning een ‘3’ (gemiddeld) is toegekend aan de woning (in de oorspronkelijke matrix was deze ten onrechte op ‘2’ (matig) gewaardeerd volgens de heffingsambtenaar). Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de doelmatigheid van de woning gemiddeld is. Het Hof vindt in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de doelmatigheid van de woning lager moet worden gewaardeerd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.