Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant1] ,
[appellant2] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant1] en [appellant2], de kinderen van de overleden erflater, tegen de uitbetaling van een overlijdensrisicoverzekering door Nationale Nederlanden aan [geïntimeerde2], de echtgenote van de erflater. De erflater had in 2015 een overlijdensrisicoverzekering afgesloten, waarbij de begunstigden de kinderen en de echtgenote waren. Na het overlijden van de erflater op 30 september 2020, heeft Nationale Nederlanden het verzekerde bedrag van € 61.289 aan [geïntimeerde2] uitbetaald. De kinderen zijn van mening dat de uitkering aan hen toekomt, omdat de erflater hen als begunstigden heeft bedoeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de kinderen afgewezen, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De kinderen stellen dat de erflater nooit de intentie heeft gehad om [geïntimeerde2] als begunstigde aan te wijzen, terwijl [geïntimeerde2] en Nationale Nederlanden betwisten dat. Het hof heeft vastgesteld dat de erflater bij het aangaan van de verzekering de standaardbegunstiging heeft aangevinkt, maar dat er geen wijzigingen zijn aangebracht in de begunstiging. Het hof heeft de kinderen toegelaten tot het leveren van bewijs om aan te tonen dat de erflater hen als begunstigden heeft bedoeld. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en het hof heeft de voorwaarden voor het getuigenverhoor vastgesteld.