ECLI:NL:GHARL:2023:4750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
200.309.491
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering overlijdensrisicoverzekering en begunstiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant1] en [appellant2], de kinderen van de overleden erflater, tegen de uitbetaling van een overlijdensrisicoverzekering door Nationale Nederlanden aan [geïntimeerde2], de echtgenote van de erflater. De erflater had in 2015 een overlijdensrisicoverzekering afgesloten, waarbij de begunstigden de kinderen en de echtgenote waren. Na het overlijden van de erflater op 30 september 2020, heeft Nationale Nederlanden het verzekerde bedrag van € 61.289 aan [geïntimeerde2] uitbetaald. De kinderen zijn van mening dat de uitkering aan hen toekomt, omdat de erflater hen als begunstigden heeft bedoeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de kinderen afgewezen, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De kinderen stellen dat de erflater nooit de intentie heeft gehad om [geïntimeerde2] als begunstigde aan te wijzen, terwijl [geïntimeerde2] en Nationale Nederlanden betwisten dat. Het hof heeft vastgesteld dat de erflater bij het aangaan van de verzekering de standaardbegunstiging heeft aangevinkt, maar dat er geen wijzigingen zijn aangebracht in de begunstiging. Het hof heeft de kinderen toegelaten tot het leveren van bewijs om aan te tonen dat de erflater hen als begunstigden heeft bedoeld. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en het hof heeft de voorwaarden voor het getuigenverhoor vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.309.491
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 386858)
arrest van 6 juni 2023
in de zaak van

1.[appellant1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2.
[appellant2] ,
die woont in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en die bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna [appellant1] en [appellant2] te noemen,
vertegenwoordigd door mr. G.A.M.F. Spera,
tegen:

1.Nationale Nederlanden Levensverzekering maatschappij N.V.,

die is gevestigd in Rotterdam,
vertegenwoordigd door mr. L.H. Rijpkema,
2. [geïntimeerde2] ,
die woont in [woonplaats2] ,
vertegenwoordigd door mr. M.C. Hoogendam,
die bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna ieder afzonderlijk Nationale Nederlanden en [geïntimeerde2] te noemen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 18 oktober 2022 heeft op 18 april 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.2.
Voor de mondelinge behandeling heeft mr. Rijpkema nog een journaalbericht met productie A in het geding gebracht. Op het bezwaar van mr. Bisschof heeft het hof beslist dat het stuk kort en eenvoudig te doorgronden is en aan het dossier kan worden toegevoegd.
1.3.
Partijen hebben het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant1] en [appellant2] vinden dat de uitkering van een overlijdensrisicoverzekering (ook wel levensverzekering genoemd) die is afgesloten door hun overleden vader (hierna: erflater) niet aan [geïntimeerde2] toekomt maar aan hen, omdat erflater heeft bedoeld hen, zijn kinderen en enige erfgenamen, als begunstigden aan te wijzen.
2.2.
[appellant1 en appellant2] zijn de (enige) kinderen van erflater. Erflater is in 2014 gescheiden van de moeder van [appellant1] en [appellant2] . In zijn laatste testament van 2014 heeft hij zijn beide zoons als zijn enige erfgenamen aangewezen. Hij heeft in 2015 een huis gekocht, gefinancierd met een hypothecaire lening. Hij heeft een overlijdensrisicoverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) Nationale Nederlanden. Op de polis van de overlijdensrisicoverzekering zijn vermeld als begunstigden:
Verzekeringnemer
Weduwe/weduwnaar van verzekeringnemer
Kinderen van verzekeringnemer
Erfgenamen van verzekeringnemer.
Erflater heeft de rechten uit de polis verpand aan de bank waar hij de hypothecaire geldlening had afgesloten. In 2017 heeft erflater het huis verkocht en is na aflossing van de hypotheek die verpanding geëindigd. In 2018 heeft erflater een ander huis gekocht, en daartoe een hypothecaire geldlening afgesloten. Daarbij zijn de rechten uit de overlijdensrisicoverzekering niet verpand aan de bank.
Erflater en [geïntimeerde2] hebben in 2020 een relatie met elkaar gekregen. Helaas is erflater ernstig ziek geworden. Op 27 september 2020 zijn erflater en [geïntimeerde2] met elkaar gehuwd zonder huwelijkse voorwaarden te maken. Op 30 september 2020 is erflater overleden. Nationale Nederlanden heeft het verzekerde bedrag (€ 61.289) in maart 2021 aan [geïntimeerde2] uitbetaald.
2.3.
[appellant1] en [appellant2] hebben bij de rechtbank gevorderd voor recht te verklaren dat zij in hoedanigheid van vereffenaar dan wel in eigen hoedanigheid - en niet [geïntimeerde2] - gerechtigd zijn tot de uitkering uit hoofde van de overlijdensrisicoverzekering, en Nationale Nederlanden te veroordelen om het bedrag aan hen te betalen, met wettelijke rente.
2.4.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat het hof voor recht zal verklaren dat [appellant1] en [appellant2] als gerechtigden tot de uitkering uit hoofde van de overlijdensrisicoverzekering worden aangemerkt.

3.Het oordeel van het hof

Hoedanigheid
3.1.
[appellant1] en [appellant2] hebben bij de rechtbank hun vorderingen in de eerste plaats ingediend in hun hoedanigheid van vereffenaars en in de tweede plaats in eigen hoedanigheid. Tegen de afwijzing van de vorderingen in hoedanigheid van vereffenaars hebben zij in hoger beroep geen bezwaar gemaakt, en zij hebben ook niet te kennen gegeven dat het hoger beroep mede in hoedanigheid van vereffenaars is ingesteld. Het hof gaat er daarom van uit dat het hoger beroep alleen ziet op de eigen hoedanigheid van [appellant1] en [appellant2] .
Onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking (grief V)?
3.2.
[appellant1] en [appellant2] vinden (grief V) dat [geïntimeerde2] onrechtmatig heeft gehandeld door aanspraak te maken op de uitkering terwijl ze wist of hoorde te weten dat ze geen rechthebbende was. In elk geval is [geïntimeerde2] volgens hen ongerechtvaardigd verrijkt, door de uitkering te ontvangen terwijl ze er geen recht op had. Ook vinden zij dat Nationale Nederlanden onrechtmatig heeft gehandeld door het bedrag uit te betalen aan [geïntimeerde2] ondanks dat [appellant1] en [appellant2] hebben gesommeerd om aan hen te betalen.
Nationale Nederlanden en [geïntimeerde2] hebben dit betwist; zij vinden dat zij er niet aan hoefden te twijfelen dat [geïntimeerde2] recht had op de uitkering. Ook vinden zij dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Om over deze vordering en de grondslag daarvan te kunnen oordelen moet het hof eerst beoordelen wie recht heeft op de uitkering. Tussen partijen is niet in debat of het recht op uitkering toekomt aan de verzekeringnemer (de nalatenschap van erflater). Het is daarmee de vraag of het recht op uitkering toekomt aan [geïntimeerde2] of aan [appellant1] en [appellant2] . Als [geïntimeerde2] recht heeft op de uitkering, kunnen de vorderingen van [appellant1] en [appellant2] in elk geval niet slagen.
Wie is begunstigde?
3.3.
[appellant1] en [appellant2] (met grief I, II en III) het volgende. Erflater had ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst in 2015 en ook daarna steeds de intentie om hen, zijn kinderen en tevens erfgenamen, als begunstigden aan te wijzen. Erflater was ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst niet getrouwd, en wilde – ook blijkens zijn testament uit 2014 – dat zijn hele vermogen aan zijn kinderen toekwam. Na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst heeft hij dat ook nooit veranderd; hij heeft nooit aan de verzekeringsmaatschappij te kennen gegeven dat [geïntimeerde2] dan wel zijn echtgenote begunstigde is. Uit wat erflater in de periode voor zijn overlijden heeft opgeschreven en heeft geregeld of geprobeerd te regelen blijkt dat hij wilde dat alles aan zijn kinderen toekwam, en blijkt niet dat hij ten tijde van het afsluiten van de levensverzekering wilde dat [geïntimeerde2] begunstigde was van de levensverzekering. Ook in het (overigens niet verleden) concept-testament van 2020 had hij zijn kinderen als enig erfgenaam aangewezen en (behoudens een benoeming tot uitvaartexecuteur) geen uiterste wilsbeschikkingen ten behoeve van [geïntimeerde2] gemaakt.
3.4.
[geïntimeerde2] betwist dat erflater de bedoeling heeft gehad [appellant1] en [appellant2] als (enig) begunstigden aan te wijzen; door met haar te trouwen en gelet op zijn verklaringen en gedragingen heeft hij willen bewerkstelligen dat de begunstiging aan haar toekwam. Ook Nationale Nederlanden vindt dat [geïntimeerde2] op grond van haar huwelijk met erflater eerste begunstigde (bij overlijden van verzekeringnemer) is geworden, en dat uit de verklaringen en gedragingen van erflater volgt dat hij kennelijk wenste dat de uitkering aan [geïntimeerde2] zou toekomen. Nationale Nederlanden vindt dat zij, mede gelet op de polis en de polisvoorwaarden, terecht aan [geïntimeerde2] heeft betaald.
3.5.
Bij de uitleg van de aanwijzing van de begunstigde bij een sommenverzekering komt het aan op de bedoeling van de verzekeringnemer ten tijde van de aanwijzing. Bij de vaststelling van die bedoeling dient mede te worden gelet op verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer buiten de schriftelijke mededeling op de voet van art. 7:966 lid 1 BW in verbinding met art. 7:974 BW, ook indien deze niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd of hebben plaatsgevonden [1] . Ook latere verklaringen en gedragingen van de verzekeringnemer kunnen daarbij een rol spelen, voor zover zij kunnen bijdragen aan het vaststellen van de bedoeling van de verzekeringnemer ten tijde van de aanwijzing [2] .
3.6.
Tussen partijen staat vast dat erflater bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst on-line de standaardbegunstiging heeft aangevinkt, met daarin de volgorde zoals hiervoor bij 2.2. vermeld. In deze volgorde is hierna (ook in een nieuw polisblad in 2017) nooit een wijziging aangebracht.
3.7.
[appellant1] en [appellant2] beroepen zich ter onderbouwing van hun stelling dat erflater wilde dat zij begunstigden zouden zijn en blijven op een “aktielijst na mijn overlijden” en handgeschreven aantekeningen van erflater, en een in hoger beroep overgelegde verklaring uit 2022 en e-mail uit 2021 van de heer [naam1] , financieel adviseur van erflater. Daar staat echter tegenover dat uit een mailbericht van 25 september 2020 van de heer [naam1] valt af te leiden, dat erflater kennelijk de wens had dat [geïntimeerde2] , met wie hij wilde trouwen, in zijn woning kon wonen, ook financieel gezien, en dat daar iets voor bedacht moest worden. Ook zijn er nog andere aantekeningen van erflater waarin waaruit diezelfde wens blijkt, en waarbij ook melding wordt gemaakt van de levensverzekering. Het hof ziet aan de verklaringen en gedragingen waarop partijen beroep doen dat erflater in 2020, met het oog op een mogelijk overlijden van hem, kennelijk zowel voor zijn kinderen als voor [geïntimeerde2] , die veel voor hem zorgde, iets wilde doen, en dat hij daarmee kennelijk heeft geworsteld. Uit deze stukken kan het hof echter nog geen eenduidige conclusie trekken over wat de bedoeling van erflater is geweest ten aanzien van de aanwijzing van de begunstigde. Daarmee hebben [appellant1] en [appellant2] het vermoeden dat [geïntimeerde2] is aangewezen als begunstigde nog niet ontzenuwd. Zij hebben wel bewijs aangeboden.
Bewijsvermoeden en tegenbewijs
3.8.
Het hof zal beslissen dat [appellant1] en [appellant2] worden toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs. Het hof komt tot deze beslissing op grond van het volgende.
3.9.
Als de begunstigde (op de verzekeringspolis), zoals hier, in hoedanigheid is aangeduid, dan wordt de aanwijzing vermoed te zijn gedaan van degene die deze hoedanigheid bezit ten tijde dat de aanwijzing volgens artikel 7:968, onder b tot en met d, onherroepelijk wordt (artikel 7:967 lid 2 BW).
In dit geval had [geïntimeerde2] op het moment van overlijden van erflater de hoedanigheid van echtgenote van erflater. Daarom wordt zij vermoed als begunstigde te zijn aangewezen. Het is aan [appellant1] en [appellant2] dat vermoeden te ontzenuwen en tegenbewijs daarvan te leveren. Zij hebben aangeboden om bewijs te leveren van hun stelling dat erflater heeft bedoeld om hen als kinderen dan wel erfgenamen als begunstigden aan te wijzen, onder meer door het horen van getuigen; zij hebben dat aanbod ook gespecificeerd. Het hof zal hen daartoe in de gelegenheid stellen.
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
Het hof laat [appellant1] en [appellant2] toe te bewijzen dat erflater heeft bedoeld om hen als kinderen dan wel erfgenamen als begunstigden aan te wijzen.
4.2.
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. M.L. van der Bel de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem/het Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3.
[appellant1] en [appellant2] moeten op dinsdag 20 juni 2023 (roldatum) laten weten hoeveel getuigen zij willen laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4.
[appellant1] en [appellant2] moeten de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartijen en de griffier van het hof opgeven.
4.5.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartijen daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en J.W.A. Biemans en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BW6728
2.HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1102