ECLI:NL:GHARL:2023:5169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
200.308.294
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling lening en onverschuldigde betaling met betrekking tot geleverde diesel en ontruiming van ter beschikking gestelde ruimtes

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin zijn vorderingen tegen Pater Pio c.s. deels zijn afgewezen. [appellant] vordert terugbetaling van contante betalingen die hij aan Pater Pio heeft gedaan, alsook een gebruiksvergoeding voor ruimtes die hij ter beschikking heeft gesteld. Pater Pio c.s. heeft gedurende zes jaar hulp geboden aan [appellant], maar betwist dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening of dat er bedragen verschuldigd zijn voor de geleverde diesel. De rechtbank heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, maar andere vorderingen afgewezen. Het hof heeft [appellant] toegelaten tot bewijslevering van zijn stellingen over de contante betalingen en de afspraken over de diesel. De vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid is afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding afgewezen, omdat het mede aan [appellant] te wijten was dat de ruimtes niet eerder zijn ontruimd. De zaak is aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.308.294
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 262577
arrest van 20 juni 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. F. Hoff
tegen

1.Pater Pio Stichting

die is gevestigd in Tubbergen

2. [geïntimeerde2]

die woont in [woonplaats2]

3. [geïntimeerde3]

die woont in [woonplaats3]

4. [geïntimeerde4]

die woont in [woonplaats4]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna: samen (in enkelvoud) Pater Pio c.s. en ieder afzonderlijk Pater Pio, [bestuurder1] , [bestuurder2] en [bestuurder3]
advocaat: mr. L.S. Slinkman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 31 mei 2022 heeft op 14 juli 2022 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft [appellant] een memorie van grieven ingediend en Pater Pio c.s. een memorie van antwoord. Vervolgens hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Pater Pio c.s. heeft vanuit haar katholieke geloofsovertuiging gedurende een periode van zes jaar hulp geboden aan [appellant] . Pater Pio c.s. heeft onder andere hand- en spandiensten verricht op de boerderij van [appellant] , de administratie verzorgd en [appellant] verpleegd na een heupoperatie. [appellant] stelt dat hij tijdens deze periode meerdere contante betalingen aan Pater Pio c.s. heeft gedaan zonder dat hij daartoe verplicht was. Pater Pio c.s. moet deze bedragen volgens [appellant] terugbetalen. Daarnaast heeft Pater Pio c.s. op kosten van [appellant] spullen gekocht en diesel getankt, waarvoor volgens [appellant] nog moet worden afgerekend. Verder stelt [appellant] dat Pater Pio c.s. zijn oud ijzer heeft verkocht en de opbrengst daarvan nog aan hem moet afdragen. Tot slot heeft [appellant] kosteloos zijn schuur, een deel van zijn erf en een aantal kamers aan Pater Pio c.s. ter beschikking gesteld, zodat zij daar spullen kon opslaan. [appellant] heeft dat gebruik opgezegd en vindt dat Pater Pio c.s. de gestalde spullen moet ophalen en een gebruiksvergoeding voor de ruimtes moet betalen. Pater Pio c.s. heeft toegezegd dat zij de spullen bij [appellant] zal ophalen, maar is het voor het overige niet eens met [appellant] .
2.2.
[appellant] heeft bij de rechtbank samengevat gevorderd dat Pater Pio c.s. wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 58.674,29 aan [appellant] , tot verwijdering van hun spullen (ontruiming) op straffe van een dwangsom, alsmede tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 17.766,66, te vermeerderen met een maandelijkse gebruiksvergoeding van € 433,33 per maand tot de volledige ontruiming, met veroordeling van Pater Pio c.s. in de proceskosten.
2.3.
De rechtbank heeft de vordering tot ontruiming toegewezen maar heeft daar geen dwangsom aan verbonden. De rechtbank heeft de andere vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van Pater Pio c.s. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

de opzet en conclusie van de uitspraak
3.1.
[appellant] komt met 11 grieven op tegen het vonnis van de rechtbank en legt daarmee het volledige geschil voor aan het hof. Het hof zal de bezwaren en vorderingen van [appellant] hierna per onderwerp behandelen. Het hof zal nog geen einduitspraak doen omdat [appellant] en Pater Pio beide worden toegelaten tot het leveren van bewijs. Het hof zal hierna uitleggen waarom
bewijsopdracht voor de contante betalingen
3.2.
[appellant] vordert in hoger beroep betaling van € 40.538,49 uit hoofde van een overeenkomst van geldlening met Pater Pio. [appellant] legt daaraan het volgende ten grondslag. Volgens [appellant] heeft hij op verzoek van [bestuurder1] in 2012 een bedrag van € 60.000,- in contanten betaald aan Pater Pio. Hij diende dit bedrag volgens [bestuurder1] , bestuurder van Pater Pio, te betalen omdat hij nog een schuld had voor twee door Pater Pio voorgeschoten landbouwvoertuigen. [appellant] heeft op deze verklaring van [bestuurder1] vertrouwd en heeft het bedrag van € 60.000,- in contanten aan [bestuurder2] , ook bestuurder van Pater Pio, betaald. Daarbij was de voormalig penningmeester van Pater Pio, de heer [de voormalig bestuurder] (hierna [de voormalig bestuurder] ), aanwezig. In 2013 heeft [bestuurder1] [appellant] medegedeeld dat zijn schuld nog niet volledig was afgelost en dat hij dit keer € 20.000,- in contanten moest betalen. [appellant] heeft wederom vertrouwd op de mededeling van [bestuurder1] en heeft dit bedrag in bijzijn van [de voormalig bestuurder] , in contanten aan [bestuurder3] , ook bestuurder van Pater Pio, betaald. Toen [de voormalig bestuurder] niet langer aan Pater Pio verbonden was als penningmeester, heeft hij aan [appellant] medegedeeld dat [appellant] teveel had betaald en nog geld van Pater Pio tegoed had. [appellant] heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met [bestuurder1] . Tijdens dit gesprek heeft [bestuurder1] aangegeven dat het te veel betaalde zou worden terugbetaald, zo stelt [appellant] .
3.3.
Volgens [appellant] is er op basis van het voorgaande sprake van een overeenkomst van geldlening en dient Pater Pio hem, na verrekening van zijn schuld aan Pater Pio voor de voorgeschoten landbouwvoertuigen van € 39.461,51, een bedrag van € 40.538,49 te betalen. Indien geen sprake zou zijn van een overeenkomst van geldlening, stelt [appellant] zich subsidiair op het standpunt dat Pater Pio ongerechtvaardigd is verrijkt, althans dat het bedrag van € 40.538,49 onverschuldigd is betaald. Pater Pio betwist dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten en betwist dat [appellant] haar (contante) betalingen heeft gedaan.
3.4.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende feiten en omstandigheden gesteld voor zijn stelling dat er contante bedragen aan Pater Pio zijn betaald. Daarnaast heeft [appellant] een concreet bewijsaanbod gedaan van deze feiten en omstandigheden in zijn memorie van grieven onder randnummer 29. [appellant] zal daarom toegelaten worden tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij € 80.000,- in contanten aan Pater Pio heeft betaald en dat met Pater Pio is overeengekomen dat het te veel betaalde bedrag terug zou worden betaald.
geen bestuurdersaansprakelijkheid
3.5.
[appellant] vordert op grond van bestuurdersaansprakelijkheid (onrechtmatige daad) hoofdelijke veroordeling van [bestuurder1] , [bestuurder2] en [bestuurder3] (hierna de bestuurders) tot terugbetaling van het aan Pater Pio betaalde bedrag van 80.000,-. Volgens [appellant] hebben de bestuurders Pater Pio verplichtingen aan laten gaan waarvan zij niet konden garanderen dat Pater Pio die verplichtingen ook kon nakomen en misbruik gemaakt van zijn kwetsbare positie. [appellant] stelt verder dat redelijk handelende bestuurders de bedragen niet in contanten zouden hebben aangenomen. Volgens [appellant] kan de bestuurders ook een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt omdat zij hebben besloten het ontvangen geld niet aan [appellant] terug te betalen. [appellant] stelt verder dat, indien de betaalde bedragen niet aan Pater Pio ten goede zijn gekomen, dit [bestuurder1] kan worden verweten omdat zij de wijze van betaling heeft bepaald. [bestuurder2] en [bestuurder3] kan worden verweten dat zij de contante betalingen in ontvangst hebben genomen en aan de wijze van betaling hebben meegewerkt.
3.6.
Het hof zal de vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid afwijzen omdat [appellant] deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] stelt weliswaar dat Pater Pio geen verhaal biedt en dat de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, maar laat na dit te onderbouwen. Ook het gestelde misbruik en de gestelde kwetsbare positie zijn onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft niet uitgewerkt waarom Pater Pio geen verhaal biedt en waar hij dat op baseert. Verder heeft [appellant] niet uitgewerkt welke gedragingen aan welke bestuurder worden verweten en waarom deze gedragingen in de gegeven omstandigheden onrechtmatig zijn. Het hof wijst de vordering tegen [bestuurder1] , [bestuurder2] en [bestuurder3] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid daarom af.
3.7.
[appellant] heeft (in de inleidende dagvaarding, randnummer 50) zijn vordering tegen de bestuurders ook gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. De bestuurders zouden ongerechtvaardigd zijn verrijkt, “nu of zij en/of [bestuurder2] en [bestuurder3] de contante bedragen kennelijk niet aan Pater Pio hebben afgedragen, terwijl dit wel met hem was afgesproken”. Bij zijn grief tegen de afwijzing van de vordering op deze grondslag gaat [appellant] er echter vanuit dat de volgens hem betaalde bedragen in het vermogen van Pater Pio zijn geraakt (dus toch afgedragen) en de bestuurders kennelijk niet zelf zijn verrijkt. Dat de bestuurders, die de betaling sowieso betwisten, zijn verrijkt, heeft [appellant] daarmee onvoldoende onderbouwd. Het hof zal de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tegen de bestuurders daarom afwijzen. Of Pater Pio zelf ongerechtvaardigd is verrijkt kan aan de orde komen na bewijslevering ter zake van de gestelde betalingen.
bewijsopdracht voor getankte diesel
3.8.
[appellant] vordert (na een vermindering van eis) een bedrag van € 6.367,47 (€ 3.932,93 + € 2.434,54) voor bij hem getankte diesel. [appellant] stelt dat (de volgelingen van) Pater Pio bij hem diesel mochten tanken omdat hij dit tegen een lager bedrag kon inkopen. De afgenomen diesel zou door [appellant] worden geadministreerd en op een later moment tegen inkoopprijs worden afgerekend
3.9.
Pater Pio erkent dat zij en haar volgelingen bij [appellant] diesel hebben getankt, maar betwist dat zij daarvoor moest betalen. Volgens Pater Pio c.s. heeft [appellant] de diesel gratis ter beschikking gesteld als wederdienst voor de geboden hulp. Er is volgens Pater Pio alleen een tanklijst bijgehouden omdat [appellant] wilde administreren hoeveel diesel er werd verbruikt.
3.10.
Omdat Pater Pio c.s. erkent dat zij diesel heeft getankt, maar betwist dat de afspraak inhield dat zij daarvoor diende te betalen, zal het hof [appellant] toelaten tot het leveren van bewijs voor zijn stelling dat met Pater Pio is afgesproken dat zij de getankte diesel tegen inkoopprijs diende af te rekenen.
bewijsopdracht voor kwijtschelding koopsom voorgeschoten zaken
3.11.
[appellant] vordert een bedrag van € 5.025,97 voor aan Pater Pio voorgeschoten bedragen. [appellant] stelt dat hij meerdere zaken voor Pater Pio heeft voorgeschoten omdat hij deze met korting kon inkopen. Pater Pio erkent dat [appellant] zaken voor haar heeft voorgeschoten, maar heeft daarover ter zitting in eerste aanleg verklaard dat [appellant] het bedrag later in een gesprek met [bestuurder3] als een wederdienst heeft kwijtgescholden. [appellant] betwist dat. Pater Pio heeft de stellingen van [appellant] over de aangeschafte zaken en daarvoor voorgeschoten bedragen, die hij in hoger beroep nader heeft onderbouwd, niet voldoende gemotiveerd weersproken.
3.12.
Omdat Pater Pio erkent dat [appellant] de bedragen heeft voorgeschoten maar stelt dat deze bedragen later zijn kwijtgescholden (wat door [appellant] wordt betwist), wordt Pater Pio toegelaten tot het leveren van bewijs voor zijn stelling dat [appellant] het voorgeschoten bedrag heeft kwijtgescholden.
Pater Pio heeft haar rechten niet verwerkt
3.13.
[appellant] heeft in zijn vermeerdering van grondslag van eis nog het volgende gesteld. Pater Pio heeft haar recht op verweer met betrekking tot de door [appellant] in 2017 opgemaakte eindafrekening van de diesel en voorgeschoten zaken verwerkt, omdat zij deze afrekening te laat heeft betwist. Indien partijen hadden afgesproken dat Pater Pio geen vergoeding verschuldigd zou zijn voor de diesel en de voorgeschoten zaken, had zij dat op grond van de redelijkheid en billijkheid eerder moeten aanvoeren. Omdat Pater Pio dat verweer pas in de procedure in 2021 voor het eerst heeft gevoerd, is zij te laat en dienen de haar verweren te worden verworpen. Naar het oordeel van het hof leidt het feit dat Pater Pio niet of laat op de afrekening van [appellant] uit 2017 heeft gereageerd, er niet toe dat zij het recht om daartegen verweer te voeren heeft verwerkt of is verloren. Voor het verwerken van haar recht is alleen het stilzitten door Pater Pio c.s. onvoldoende; sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden waardoor bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Pater Pio dit verweer niet zou voeren of waardoor hij onredelijk zou worden benadeeld doordat Pater Pio het verweer alsnog voert. [1] [appellant] heeft dergelijke bijzondere omstandigheden onvoldoende gesteld. Het beroep op rechtsverwerking zal daarom worden afgewezen.
betalingsverplichting voor oud ijzer
3.14.
[appellant] vordert een bedrag van € 1.200,-, met wettelijke rente vanaf 10 februari 2017, voor zijn oud ijzer dat door Pater Pio is afgevoerd en verkocht. Volgens [appellant] is het oud ijzer dat op zijn erf lag door Pater Pio in twee vrachten afgevoerd en verkocht; de eerste vracht is door [de voormalig bestuurder] afgevoerd en de tweede vracht door [bestuurder3] . Pater Pio zou de verkoopopbrengst vervolgens aan [appellant] afdragen, maar heeft dat nagelaten.
3.15.
Het hof oordeelt dat de vordering van [appellant] voor het oud ijzer wordt toegewezen. Pater Pio c.s. heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet gereageerd op de stellingen van [appellant] met betrekking tot het oud ijzer. Omdat Pater Pio de door [appellant] gestelde feiten niet heeft betwist, staan deze in rechte vast. Pater Pio heeft wel verweer gevoerd tegen de gevorderde rente over het bedrag van de gestelde lening, maar niet over andere verschuldigde bedragen. Het hof zal de vordering met betrekking tot het oud ijzer van € 1.200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2017, toewijzen.
afspraak tot ontruiming
3.16.
[appellant] vordert verwijdering door Pater Pio van haar spullen op straffe van een dwangsom. [appellant] legt daaraan ten grondslag dat hij zijn erf en ruimtes kosteloos aan Pater Pio ter beschikking heeft gesteld voor de opslag van zaken en dat hij dit gebruik op 12 juni 2017 met in achtneming van een opzegtermijn van een maand, heeft opgezegd. Na het vonnis van de rechtbank heeft Pater Pio het merendeel van de zaken opgehaald, maar heeft een aantal (waardeloze) zaken achtergelaten. [appellant] wil dat Pater Pio deze laatste zaken ophaalt. Pater Pio heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bevestigd dat nog een aantal zaken bij [appellant] staan. Volgens Pater Pio heeft zij geprobeerd deze zaken op te halen, maar wil [appellant] daar geen medewerking aan verlenen.
3.17.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid om, al dan niet via hun advocaten, een afspraak te maken voor het ophalen van de laatste spullen. Bij de mondelinge behandeling ter gelegenheid van het getuigenverhoor kan de stand van zaken aan de orde komen.
geen gebruiksvergoeding verschuldigd
3.18.
[appellant] vordert een gebruiksvergoeding van € 17.766,66 voor het gebruik van zijn erf en ruimtes in de periode van 12 juli 2017 tot en met 12 december 2020 en een maandelijkse gebruiksvergoeding van € 433,33 voor de periode vanaf 12 december 2020 tot aan de dag van (volledige) ontruiming. Volgens [appellant] is Pater Pio door het voortgezette gebruik ongerechtvaardigd verrijkt en dient zij de door [appellant] geleden schade te vergoeden. De schade bestaat volgens [appellant] uit de door zijn makelaar vastgestelde huurprijs van € 433,33 per maand. In het geval dat vast komt te staan dat Pater Pio niet ongerechtvaardigd is verrijkt, stelt [appellant] zich op het standpunt dat hij door het voortgezette gebruik een prestatie heeft verricht zonder dat daar een rechtsgrond voor bestond (onverschuldigde betaling) en hij op grond van artikel 6:203 lid 3 BW recht heeft op ongedaanmaking daarvan. Omdat de terbeschikkingstelling van een ruimte achteraf niet ongedaan kan worden gemaakt, stelt [appellant] dat hij op grond van artikel 6:210 lid 2 BW recht heeft op vergoeding van de waarde van de prestatie, bestaande uit de maandelijkse huurprijs. Anders dan bij ongerechtvaardigde verrijking is daarvoor niet vereist dat hij ook schade heeft geleden of anderszins is verarmd.
3.19.
Het hof zal de gevorderde gebruiksvergoeding afwijzen en zal uitleggen waarom. Pater Pio is naar het oordeel van het hof niet ongerechtvaardigd verrijkt en ook is er geen sprake van een prestatie zonder rechtsgrond door [appellant] . Zoals Pater Pio terecht aanvoert, is het mede aan [appellant] te wijten dat het gebruik van het erf en de ruimtes is voortgezet. Pater Pio heeft daartoe aangevoerd dat [appellant] haar in 2016 en 2017 de toegang tot het erf heeft ontzegd en de politie heeft ingeschakeld toen zij de zaken wilde ophalen. Verder heeft [appellant] niet gereageerd op pogingen van Pater Pio c.s. om hem telefonisch te bereiken en heeft hij niet gereageerd op het verzoek van de advocaat van Pater Pio om een afspraak te maken om de spullen eerst te bekijken en daarna een redelijke termijn voor het ophalen van de zaken overeen te komen. [appellant] voert in zijn memorie van grieven weliswaar aan dat het voortgezette gebruik alleen aan Pater Pio te wijten is, maar betwist de door Pater Pio gestelde feiten niet. Uit de door [appellant] aangehaalde correspondentie volgt juist dat [appellant] Pater Pio sommeert de zaken op te halen, maar daarnaast de toegang tot het erf ontzegt en aanzegt dat hij de politie in zal schakelen wanneer Pater Pio weer op zijn terrein komt. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft [appellant] ook bevestigd dat hij niet gereageerd heeft op pogingen van Pater Pio om telefonisch een afspraak te maken voor het ophalen van de zaken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het mede aan [appellant] te wijten is dat de zaken niet eerder zijn opgehaald en hem daarom geen beroep op ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling toekomt.
3.20.
Ook indien het hof er vanuit zou gaan dat het alleen aan Pater Pio is te wijten dat het gebruik is voortgezet, slaagt het beroep van [appellant] op ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling niet. Voor een geslaagd beroep op de artikelen 6:212 BW en 6:203 lid 3 BW jo. 6:210 lid 2 BW is vereist dat de ontvanger, in dit geval Pater Pio, door de prestatie is verrijkt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] de gestelde verrijking van Pater Pio onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft daarover alleen gesteld dat het gebruik van andermans bedrijfsruimte in het maatschappelijk verkeer in de regel alleen tegen vergoeding van de waarde plaatsvindt. [appellant] heeft echter nagelaten om te onderbouwen waarom Pater Pio in de onderhavige situatie, waarbij partijen bij aanvang van het gebruik zijn overeengekomen dat geen vergoeding verschuldigd was, na opzegging van het gebruik is verrijkt. Daarnaast volgt uit 3.19 dat het niet (alleen) aan Pater Pio is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, hetgeen op grond van artikel 6:210 lid 2 BW aan toewijzing in de weg staat. Tot slot heeft [appellant] in het kader van zijn beroep op de ongerechtvaardigde verrijking ook onvoldoende aangevoerd dat hij schade heeft geleden. Hij heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de ruimtes voor eigen gebruik nodig had en dat hij daarnaast reële plannen en mogelijkheden had de ruimtes te verhuren. Het hof zal de gevorderde gebruiksvergoeding daarom afwijzen.
de conclusie
3.21.
Gelet op het voorgaande zal [appellant] in de gelegenheid gesteld worden te bewijzen dat hij contante betalingen heeft gedaan aan Pater Pio en dat hij met Pater Pio is overeengekomen dat het te veel betaalde bedrag zou worden terugbetaald. [appellant] zal ook in de gelegenheid gesteld worden te bewijzen dat met Pater Pio is afgesproken dat zij de bij [appellant] getankte diesel tegen inkoopprijs zou afrekenen.
3.22.
Pater Pio zal in de gelegenheid gesteld worden te bewijzen dat de koopsom van de door [appellant] voorgeschoten zaken door [appellant] is kwijtgescholden.
3.23.
De vordering tegen [bestuurder1] , [bestuurder2] en [bestuurder3] op van bestuurdersaansprakelijkheid en op grond van ongerechtvaardigde verrijking zal worden afgewezen. De vordering wegens de verkoop van het oud ijzer door Pater Pio zal worden toegewezen en vordering tot het betalen van een gebruiksvergoeding door Pater Pio aan [appellant] zal worden afgewezen. Het hof houdt alle verdere beslissingen aan.
bewijslevering
3.24.
Zowel [appellant] als Pater Pio zullen tot bewijslevering worden toegelaten. Het hof is vanuit proceseconomisch perspectief voornemens om op één dag beide getuigenverhoren in de enquêtes en, zo mogelijk, de contra-enquêtes te houden. Het hof verwacht dat de advocaten dit onderling zo mogelijk afstemmen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij contante betalingen heeft gedaan aan Pater Pio en dat hij met Pater Pio is overeengekomen dat het te veel betaalde bedrag zou worden terugbetaald. Het hof laat [appellant] ook toe te bewijzen dat hij met Pater Pio is overeengekomen dat de bij hem getankte diesel tegen inkoopprijs zou worden afgerekend;
4.2.
laat Pater Pio toe te bewijzen dat de koopsom van de door [appellant] voor Pater Pio voorgeschoten zaken door [appellant] is kwijtgescholden;
4.3.
als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. G.P. Oosterhoff de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn of vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking, zodat zij zelf zo nodig nadere inlichtingen kunnen geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord, om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden en in verband met de hiervoor in 3.17 genoemde bespreking van de uitvoering van de opdracht tot het ophalen van de zaken van Pater Pio;
4.4.
[appellant] en Pater Pio c.s. moeten op de roldatum
18 juli 2023laten weten hoeveel getuigen zij willen laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten over de periode
juli tot en met november 2023. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is;
4.5.
[appellant] en Pater Pio c.s. moeten de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven;
4.6.
een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen;
4.7.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, G.P. Oosterhoff en H. Wammes, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1827.