De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw heeft dit betwist.
Het hof gaat ervan uit dat, zoals de man heeft erkend, het inkomen van de man in ieder geval bestaat uit een AOW-uitkering van € 1.215,- bruto per maand en een uitkering uit Spanje van € 5.805,24 per jaar/€ 483,- per maand. De man heeft gesteld dat hij daarnaast geen inkomen ontvangt. Het hof oordeelt als volgt.
De rechtbank was, bij gebrek aan voldoende inzicht in de inkomens- en vermogenspositie van de man, niet in staat om diens draagkracht vast te stellen. Hoewel de man in hoger beroep wel aanvullende stukken heeft overgelegd, is ook het hof van oordeel dat hij daarmee nog steeds te weinig inzage heeft verschaft om een duidelijk beeld van zijn draagkracht te krijgen. De man heeft inzage gegeven in een Nederlandse bankrekening, waarop over een periode van 13 maanden € 13.228,44 is bijgeschreven en een bijna gelijk bedrag, namelijk € 13.173,46, is afgeschreven aan automatische incasso’s, zoals voor belastingen en zorgpremie. Op deze rekening zijn geen posten te zien van pintransacties of contante opnames in verband met gebruikelijke dagelijkse uitgaven, zoals voor boodschappen of benzine. De man heeft verklaard dat hij ook een Spaanse bankrekening heeft, maar dat hij daarin geen inzage kan geven omdat hij die gegevens in Spanje niet kan opvragen. De omstandigheid dat, zoals de man heeft verklaard, zijn zoon als gemachtigde toegang heeft tot die bankrekening doet niet af aan het feit dat het de bankrekening van de man is. Op basis van het voorgaande is voor het hof niet inzichtelijk geworden hoe de man in staat is zijn noodzakelijke dagelijkse uitgaven voor levensonderhoud te betalen.
Het hof acht de door de man in dit verband gegeven verklaring dat er geen andere geldstromen zijn en dat hij de (forse) bedragen die hij ontvangt van vrienden en kennissen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien geschonken krijgt omdat hij die bedragen op basis van zijn gestelde beperkte inkomen nooit zal kunnen terugbetalen, niet geloofwaardig.
De door de man overgelegde jaarstukken van de onderneming geven naar het oordeel van het hof eveneens een onvoldoende reëel beeld van zijn financiële positie. De advocaat van de man heeft namelijk verklaard dat in die stukken onvolkomenheden voorkomen, omdat de daarin vermelde boekwaarde van de onderneming niet gelijk is aan de reële waarde en omdat daarin schulden worden genoemd waarvan de schuldeisers volgens de man geen aanspraak maken op de aflossing ervan.
Voorts is voor het hof het feit dat de man niet procedeert op basis van een toevoeging terwijl hij daarvoor, gelet op het door hem gestelde lage inkomen, wel in aanmerking zou komen, een indicatie dat de man beschikt over een hoger inkomen dan hij stelt.
Op basis van het door de man verschafte beperkte inzicht in zijn financiën is het hof niet in staat om een berekening van zijn reële draagkracht te maken. Ook deze grief van de man met betrekking tot zijn draagkracht faalt.