ECLI:NL:GHARL:2023:550

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
200.309.335
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van partneralimentatie en afwijzing verzoek tot nihilstelling door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de partneralimentatie tussen de man en de vrouw. De man had verzocht om nihilstelling of beperking van de partneralimentatie, maar het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 18 januari 2022 bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het verzoek niet kon worden toegewezen. De man had eerder verzocht om de alimentatie te verlagen naar nihil en om terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank had in eerste aanleg de verzoeken van zowel de man als de vrouw afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw aan alimentatie is gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk en dat de man in staat is om aan deze behoefte te voldoen. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft. Het hof concludeert dat de man niet in zijn verzoeken kan worden ontvangen en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.335
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 516949)
beschikking van 12 januari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.G. Wubbeling te Hilversum,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.P. Scholte te ‘s-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, van 18 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 april 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Wubbeling van 22 mei 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Wubbeling van 20 september 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 september 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij beschikking van 10 september 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand € 1.123,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De rechtbank heeft voorts de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast.
3.3
De man heeft bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch hoger beroep ingesteld tegen genoemde echtscheidingsbeschikking. Dat hof heeft de beslissing in dat hoger beroep aangehouden in afwachting van de beslissing van de Spaanse rechter, waar eveneens een echtscheidingsverzoek aanhangig was. De Spaanse rechter heeft de procedure uiteindelijk afgedaan zonder inhoudelijk te beslissen.
3.4
Bij beschikking van 22 augustus 2019 heeft het hof ’s-Hertogenbosch de bij de beschikking van 10 september 2015 vastgestelde, door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.123,- bekrachtigd. Het hof heeft voorts de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2019 vastgesteld op € 2.633,- bruto per maand en de aanvullende behoefte in 2019 op € 2.330,- bruto per maand.
3.5
De man heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 2 februari 2021, verzocht om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van
1 januari 2015 vast te stellen op nihil en de vrouw te veroordelen om al hetgeen onverschuldigd is betaald aan hem terug te betalen. De man heeft voorts verzocht om te bepalen dat partneralimentatie eindigt vanaf het moment dat de vrouw eigen recht verkrijgt op een AOW-uitkering en bovendien om vast te stellen dat hij buiten de in de beschikking vast te stellen verplichtingen geen andere verplichtingen uit de alimentatie heeft.
3.6
De vrouw heeft in haar tegenverzoek de rechtbank verzocht om de partneralimentatie te verhogen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man en de vrouw afgewezen.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn verzoeken alsnog toe te wijzen, onder de bepaling dat de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de beslissing voor rekening komen van de vrouw, voor zover deze door haar veroorzaakt worden.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof de man in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking -zo nodig onder verbetering van gronden- te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw
5.1
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk, waarbij rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de vrouw kan worden vastgesteld op 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen in het jaar 2013.
5.3
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in de beschikking van 22 augustus 2019 bepaald dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2013 € 2.523,43 per maand bedroeg:
-€ 1.222,08 aan AOW-uitkering van de man;
-€ 308,85 aan nabestaandenpensioen van de vrouw;
-€ 280,- aan rente uit vermogen van de man;
-€ 712,50 aan inkomen uit de onderneming van de man.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt (60%) in dat geval € 1.504,- netto/€ 2.418,- bruto per maand en geïndexeerd naar 2019 € 2.633,- bruto per maand.
5.4
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat onvoldoende is komen vaststaan dat de man in 2013 maandelijks € 280,- aan rente uit vermogen ontving. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2013 € 2.243,43 per maand bedroeg, te weten:
-€ 1.222,08 aan AOW-uitkering van de man;
-€ 308,85 aan nabestaandenpensioen van de vrouw;
-€ 712,50 aan inkomen uit de onderneming van de man.
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt (60%) in dat geval € 1.346,- netto/€ 2.097,- bruto per maand en geïndexeerd naar 2021 € 2.411,- bruto per maand.
5.5
Volgens de man is de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw ten onrechte voor de bepaling van het netto gezinsinkomen van partijen in 2013 uitgegaan van een inkomen uit de onderneming van de man van € 712,50 per maand. De man stelt dat hij in het jaar voorafgaand aan de echtscheiding de exploitatie van zijn kartbaan ( [naam1] ) -volgens hem niet een goedlopende onderneming- heeft ondergebracht in de onderneming van zijn zoon ( [naam2] ) en dat hij vanaf dat moment geen inkomen uit die onderneming meer heeft ontvangen. Volgens de man heeft zijn zoon met het inkomen uit de overgenomen onderneming slechts de lopende lasten van de kartbaan kunnen voldoen en de achterstanden bij de Belastingdienst kunnen inlopen. De vrouw heeft deze stellingen betwist.
5.6
Het hof oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat op een bankrekening van de man bij [de bank] in het jaar 2013 diverse bedragen zijn bijgeschreven, met een totaalbedrag van € 8.550,- (€ 712,50 per maand). De man heeft gesteld dat dit geen inkomen uit zijn onderneming betreft. Voor de beantwoording van de vraag hoe die bedragen dan wel moeten worden geduid geeft de man echter tegenstrijdige verklaringen. Hij zegt enerzijds dat het door zijn zoon aan hem betaalde huur betreft, met welk bedrag een schuld moest worden afbetaald. In een ander verband heeft de man verklaard dat het een lening van zijn zoon aan hem betreft om een faillissement te voorkomen. Wat hier ook van zij, nu de man dit niet heeft ontkend staat vast dat het genoemde bedrag is gestort op de bankrekening van de man. Nu de man daarover geen sluitende verklaring kan geven, is onvoldoende aannemelijk geworden dat het bedrag van € 712,50 per maand niet als gezinsinkomen kan worden beschouwd. Het hof gaat er daarom van uit dat partijen van genoemd bedrag konden leven, zoals de vrouw heeft gesteld. In zoverre gaat de stelling van de man dat bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw van de aanvang af van onjuiste gegevens is uitgegaan niet op. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde behoeftebedragen. De desbetreffende grief van de man faalt.
De draagkracht van de man
5.7
De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw heeft dit betwist.
Het hof gaat ervan uit dat, zoals de man heeft erkend, het inkomen van de man in ieder geval bestaat uit een AOW-uitkering van € 1.215,- bruto per maand en een uitkering uit Spanje van € 5.805,24 per jaar/€ 483,- per maand. De man heeft gesteld dat hij daarnaast geen inkomen ontvangt. Het hof oordeelt als volgt.
De rechtbank was, bij gebrek aan voldoende inzicht in de inkomens- en vermogenspositie van de man, niet in staat om diens draagkracht vast te stellen. Hoewel de man in hoger beroep wel aanvullende stukken heeft overgelegd, is ook het hof van oordeel dat hij daarmee nog steeds te weinig inzage heeft verschaft om een duidelijk beeld van zijn draagkracht te krijgen. De man heeft inzage gegeven in een Nederlandse bankrekening, waarop over een periode van 13 maanden € 13.228,44 is bijgeschreven en een bijna gelijk bedrag, namelijk € 13.173,46, is afgeschreven aan automatische incasso’s, zoals voor belastingen en zorgpremie. Op deze rekening zijn geen posten te zien van pintransacties of contante opnames in verband met gebruikelijke dagelijkse uitgaven, zoals voor boodschappen of benzine. De man heeft verklaard dat hij ook een Spaanse bankrekening heeft, maar dat hij daarin geen inzage kan geven omdat hij die gegevens in Spanje niet kan opvragen. De omstandigheid dat, zoals de man heeft verklaard, zijn zoon als gemachtigde toegang heeft tot die bankrekening doet niet af aan het feit dat het de bankrekening van de man is. Op basis van het voorgaande is voor het hof niet inzichtelijk geworden hoe de man in staat is zijn noodzakelijke dagelijkse uitgaven voor levensonderhoud te betalen.
Het hof acht de door de man in dit verband gegeven verklaring dat er geen andere geldstromen zijn en dat hij de (forse) bedragen die hij ontvangt van vrienden en kennissen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien geschonken krijgt omdat hij die bedragen op basis van zijn gestelde beperkte inkomen nooit zal kunnen terugbetalen, niet geloofwaardig.
De door de man overgelegde jaarstukken van de onderneming geven naar het oordeel van het hof eveneens een onvoldoende reëel beeld van zijn financiële positie. De advocaat van de man heeft namelijk verklaard dat in die stukken onvolkomenheden voorkomen, omdat de daarin vermelde boekwaarde van de onderneming niet gelijk is aan de reële waarde en omdat daarin schulden worden genoemd waarvan de schuldeisers volgens de man geen aanspraak maken op de aflossing ervan.
Voorts is voor het hof het feit dat de man niet procedeert op basis van een toevoeging terwijl hij daarvoor, gelet op het door hem gestelde lage inkomen, wel in aanmerking zou komen, een indicatie dat de man beschikt over een hoger inkomen dan hij stelt.
Op basis van het door de man verschafte beperkte inzicht in zijn financiën is het hof niet in staat om een berekening van zijn reële draagkracht te maken. Ook deze grief van de man met betrekking tot zijn draagkracht faalt.
De limitering
5.8
De man heeft verzocht, althans zo begrijpt het hof het desbetreffende verzoek van de man, dat de partneralimentatie moet worden gelimiteerd, omdat hij ervan uit gaat dat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Volgens de man kan de vrouw zelf volledig in haar behoefte, die volgens hem veel lager is dan de rechtbank heeft vastgesteld, voorzien. Nu het hof echter, zoals uit voorgaande overwegingen blijkt, uitgaat van een hogere behoefte van de vrouw dan de man stelt en van een draagkracht van de man om in die behoefte te kunnen voorzien, is de grondslag aan het verzoek van de man komen te ontvallen. De desbetreffende grief van de man faalt.
5.9
Nu alle grieven van de man falen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover in hoger beroep aan het hof ter beoordeling voorgelegd, bekrachtigen en het door de man overigens verzochte afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 18 januari 2022;
wijst af het overigens door de man verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en
S. Kuijpers, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 12 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.