ECLI:NL:GHARL:2023:5595

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.326.197
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 9 februari 2023 de ondertoezichtstelling had verlengd tot 10 februari 2024. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De GI, die verweer voerde, vroeg het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige terecht was verlengd, omdat de ernstige ontwikkelingsbedreiging nog steeds aanwezig was. De moeder had onvoldoende stappen ondernomen om het contact tussen de vader en de minderjarige te faciliteren, ondanks dat de vader bereid was om zijn verantwoordelijkheid te nemen. Het hof benadrukte dat het belang van het kind voorop staat en dat de GI ontvankelijk was in haar verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling, ondanks dat het verzoek niet tijdig was ingediend.

Uiteindelijk heeft het hof de ondertoezichtstelling verlengd tot 1 december 2023, in plaats van de door de GI gevraagde langere periode. Het hof ging ervan uit dat er op korte termijn begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige zou plaatsvinden, en dat de GI de situatie zou blijven monitoren. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.197
(zaaknummer rechtbank Gelderland 414348)
beschikking van 4 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Beekman te Noordwijk,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 9 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 april 2023;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een brief van de GI van 17 mei 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is niemand verschenen.
[de vader] (verder te noemen: de vader) is opgeroepen en bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest als informant.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 10 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 10 februari 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 februari 2024.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de GI alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek in eerste aanleg dan wel dit verzoek af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof maakt uit de beschikking van de kinderrechter van 9 februari 2023 op dat het verzoek van de GI bij de kinderrechter is binnengekomen op 24 januari 2023 (week 4). De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] liep op dat moment tot 10 februari 2023 (week 6). Volgens artikel 2.4.10 onder a. van het procesreglement [1] dient een verlengingsverzoek van een ondertoezichtstelling uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling te worden ingediend. In dit geval is het verzoek niet in de achtste week voor het einde van de lopende ondertoezichtstelling ingediend, maar in de tweede week daarvoor. Het hof verbindt, anders dan de moeder, hier niet de conclusie aan dat daarom het verzoek van de GI niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Deze sanctie volgt noch uit het procesreglement, noch uit de wet. Indien niet-ontvankelijkverklaring had moeten volgen, dan zou dit expliciet zijn vermeld in het proces-reglement, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij een verzoek dat na afloop van de geldigheidsduur van de ondertoezichtstelling is ingediend. Verder verwijst het hof naar artikel 1.13 van het eerdergenoemde procesreglement en de toelichting bij dit procesreglement, waaruit blijkt dat bij iedere beslissing naar aanleiding van het procesreglement het belang van het kind de eerste overweging vormt. Het zonder meer verbinden van de sanctie van niet-ontvankelijkheid aan een verlengingsverzoek dat gelet op het bepaalde in het procesreglement niet tijdig, maar wel voor het aflopen van de maatregel is ingediend, past hier niet bij. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder van de GI in november 2022 een concept van het verlengingsverzoek heeft ontvangen. Het verlengingsverzoek is, naar het hof begrijpt, vanwege de wachtlijstproblematiek bij de GI aan de aandacht ontsnapt en - nadat de moeder bij de GI herhaalde malen had geïnformeerd naar de stand van zaken - uiteindelijk pas twee weken voordat de ondertoezichtstelling afliep bij de rechtbank ingediend. Het hof is van oordeel dat, voor zover de moeder door deze gang van zaken in haar belangen is geschaad, dat geen aanleiding geeft om de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in eerste aanleg. Daarbij betrekt het hof dat het hoger beroep mede tot doel heeft eventuele omissies uit de eerste aanleg te herstellen. De GI is dus ontvankelijk in haar verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
Inhoudelijk
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Bij beschikking van 10 februari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, omdat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. De kinderrechter overwoog dat de moeder op dat moment anderhalf jaar niet in staat was gebleken om [de minderjarige] te steunen om een band met de vader op te bouwen. Er vond geen communicatie tussen de ouders plaats en de moeder maakte de vader verwijten en had angstklachten omdat zij vreest dat de vader drugs gebruikt. De kinderrechter heeft in die beschikking verder overwogen dat de moeder - voor het geven van statusvoorlichting en het ondersteunen van [de minderjarige] in een traject van begeleide omgang met haar vader - niet dan wel onvoldoende emotioneel beschikbaar kan zijn voor [de minderjarige] en dat het ontbreken van contact met de vader direct ernstige negatieve gevolgen heeft op de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder was op dat moment voldoende bereid, maar onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen. De inzet van vrijwillige hulpverlening (Ouderschap Blijft) heeft dat niet kunnen veranderen.
Tot slot heeft de kinderrechter in die beschikking overwogen dat de raad doelen heeft opgesteld waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden:
  • [de minderjarige] weet door middel van statusvoorlichting wie haar vader is;
  • [de minderjarige] krijgt de mogelijkheid om een band met haar vader op te bouwen;
  • [de minderjarige] krijgt de mogelijkheid om zelfstandig een evenwichtig beeld van haar vader te kunnen vormen;
  • voor [de minderjarige] is het belangrijk om de angst bij beide ouders weg te nemen om vervolgens weer liet vertrouwen tussen ouders op te kunnen bouwen. Er is veel voor nodig om het vertrouwen tussen ouders te kunnen opbouwen, omdat zij nooit een relatie hebben gehad op basis van. vertrouwen en ouders beide geschaad zijn in het vertrouwen van de andere ouder;
  • voor [de minderjarige] is het noodzakelijk dat er een `regisseur' is die kijkt naar wat goed is voor het systeem en voor de individuen binnen het systeem. De regisseur kan ouders ondersteunen en begeleiden in het traject waarbij er toegewerkt wordt naar contact tussen [de minderjarige] en vader;
  • de vader weet hoe hij aan moeder kan laten zien dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt en handelt hiernaar;
  • de vader wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van [de minderjarige] ;
  • er is zicht op wat de persoonlijke problematiek van moeder betekent voor haar beschikbaarheid voor [de minderjarige] ;
  • de moeder continueert haar behandeling bij [naam1] .
5.4
Het hof overweegt dat uit de overgelegde stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de in de beschikking van 10 februari 2022 genoemde ernstige ontwikkelingsbedreiging onverminderd aanwezig is. Er is nog niet voldaan aan alle door de raad gestelde doelen. Eind 2022 hebben de vader en [de minderjarige] kortdurend begeleid contact met elkaar gehad, maar dit is door verschillende redenen ook weer gestopt. Dit heeft bij [de minderjarige] teleurstelling en ook weerstand tegen omgang met de vader veroorzaakt. De moeder stelt weliswaar dat zij wil meewerken om contact tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen, maar heeft zich hiervoor naar het oordeel van het hof onvoldoende actief ingezet. De moeder werpt verschillende bezwaren op, maar deze zijn uitsluitend praktisch van aard en kunnen met goede wil worden opgelost. Het hof overweegt dat het op de weg van de moeder ligt het contact tussen de vader en [de minderjarige] te stimuleren en te faciliteren, ook als dit bij haar leidt tot agenda-technische problemen. Dit is bij begeleide omgang soms onvermijdelijk. Daarnaast heeft de vader zich bij herhaling bereid verklaard om de angst van de moeder over zijn gestelde drugsgebruik weg te nemen door uitslagen van (urine)controles te overhandigen. Gelet op het inmiddels alweer langdurig uitblijven van contact tussen de vader en [de minderjarige] en de door de moeder opgeworpen bezwaren oordeelt het hof, mede gelet op de overwegingen van de kinderrechter in de beschikking van 10 februari 2022 en de inmiddels verstreken tijd, het niet aannemelijk dat de ouders in staat zijn om in het vrijwillig kader omgang tot stand te brengen, zoals door de moeder is aangevoerd. Daarbij komt dat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren of afspraken met elkaar te maken, terwijl dat wel nodig is om in de toekomst een (onbegeleide) omgangsregeling tot stand te brengen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] terecht heeft verlengd.
5.5
Het hof ziet in hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken wel aanleiding de ondertoezichtstelling voor een kortere termijn te verlengen, namelijk tot 1 december 2023. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders beiden eensluidend verklaard dat zij willen dat er (eerst begeleide) omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand komt. Daarvoor hebben ook al gesprekken met de omgangsbegeleider van het zorgnetwerk [naam2] . Plaatsgevonden. Het hof gaat ervan uit dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] op korte termijn zal worden opgestart en vervolgens zal worden gecontinueerd. Zoals hiervoor is overwogen, is de vader ook bereid uitslagen van drugstesten te overleggen om zo het wantrouwen aan de zijde van de moeder weg te nemen. Het ligt uiteraard op de weg van de GI om een en ander te begeleiden en te monitoren en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ofwel eerder af te sluiten ofwel, indien noodzakelijk, tijdig een verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 9 februari 2023, voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot 1 december 2023;
vernietigt die beschikking voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode na 1 december 2023 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , geboren [in] 2018, af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode naf 1 december 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K. Mans, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 4 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Procesreglement Civiel jeugdrecht met ingang van 1 februari 2022