ECLI:NL:GHARL:2023:5596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.326.951
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De ouders van [de minderjarige], de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het gezag. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had op 21 maart 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met als doel de machtiging tot uithuisplaatsing te laten vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2023 waren de moeder en haar advocaat aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Samen Veilig Midden-Nederland. De vader was niet aanwezig. De moeder voerde aan dat zij positieve ontwikkelingen doormaakt en dat de GI onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor het verzoek tot uithuisplaatsing. De GI daarentegen stelde dat er al jarenlang zorgen zijn over de opgroeisituatie van [de minderjarige] en dat de hulpverlening bij de moeder niet afdoende is gebleken.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. Het hof benadrukt dat er langdurige zorgen zijn over de opvoedsituatie en dat de moeder, ondanks haar positieve ontwikkelingen, nog niet in staat is om de stabiliteit en veiligheid te bieden die [de minderjarige] nodig heeft. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.951
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 551762 en 553356)
beschikking van 4 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 mei 2023;
  • het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
De raad voor de kinderbescherming heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet aanwezig te zullen zijn. De vader is uitgenodigd om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, maar is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 3 oktober 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 17 maart 2022 tot 3 april 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, tot 3 april 2024, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van zes maanden, tot 21 september 2023, en het verzoek van de GI voor het overige afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij uitvoerbaar voorraad te verklaren beschikking de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] te verlenen alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De moeder stelt in haar eerste grief dat de GI niet kan worden ontvangen in haar verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , omdat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Ter onderbouwing van deze stelling voert de moeder aan dat de motivering van het verzoek tot uithuisplaatsing moet worden gehaald uit het verzoekschrift zelf en niet uit de bijlagen. De door de GI overgelegde bijlagen zijn volgens de moeder bovendien gedateerd, waardoor ze geen recht doen aan de door de moeder behaalde doelstellingen binnen de hulpverlening.
5.2
Evenals de kinderrechter is het hof van oordeel dat de GI kan worden ontvangen in haar verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] te verlenen. Het had op de weg gelegen van de GI om de gronden waarop het verzoek berust in het verzoekschrift nader te onderbouwen, maar in dit geval blijken deze gronden naar het oordeel van het hof voldoende uit de SAVE rapportage van 28 februari 2023 met bijlagen, die bij het verzoekschrift tot uithuisplaatsing is gevoegd. SAVE verwijst in het verzoekschrift tot uithuisplaatsing voor de motivering van haar verzoek naar die rapportage. Die rapportage bevat behalve een evaluatie van de ondertoezichtstelling en een beoordeling van de huidige veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige ook het besluit van SAVE naar aanleiding van de evaluatie. SAVE besluit om naast een verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling met 12 maanden ook een verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te doen. SAVE legt vervolgens uit (op p 6/7 van de rapportage) waarom SAVE de uithuisplaatsing nodig vindt.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.3
Ingevolge artikel 1:265c derde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervalt een machtiging tot uithuisplaatsing indien deze niet binnen drie maanden ten uitvoer is gelegd. De kinderechter heeft in de bestreden beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 21 maart 2023. Dat betekent dat de vervaltermijn van drie maanden op 21 juni 2023 is verlopen. De GI heeft het hof na de mondelinge behandeling desgevraagd telefonisch meegedeeld dat aan de machtiging tot uithuisplaatsing geen uitvoering kon worden gegeven en dat inmiddels bij de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing elders voor [de minderjarige] is verzochtDit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in de bestreden beschikking waarover het hof moet oordelen inmiddels van rechtswege is komen te vervallen.
Rechtmatigheidstoets
5.4
Het voorgaande neemt niet weg dat de moeder - gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven - een rechtens relevant belang heeft om de rechtmatigheid van de verleningsbeslissing te laten toetsen, ook al kan van een verdere tenuitvoerlegging na 21 juni 2023 geen sprake meer zijn. Het hof zal daarom toetsen of de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend.
5.5
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6
De moeder voert in hoger beroep aan dat zij positieve ontwikkelingen doormaakt. Zo is de schuldhulpverlening afgerond en is er voldoende inkomen om van rond te komen. Bovendien heeft de moeder nieuwe woonruimte gekregen waar zij een nieuwe start kan maken. Daarnaast heeft de moeder wekelijks hulpverlening van [naam1] en is het Buurtteam actief bij de moeder betrokken. Daarnaast is ouderrelatie het afgelopen jaar volgens de moeder verbeterd. De ouders zijn in staat afspraken te maken over [de minderjarige] en de omgang verloopt goed. De moeder vindt het verzoek om [de minderjarige] uit huis te plaatsen daarom onbegrijpelijk.
5.7
De GI heeft aangevoerd dat er jarenlang aanhoudende structurele zorgen zijn over de opgroeisituatie van [de minderjarige] bij de moeder. De afgelopen jaren is geprobeerd de thuissituatie van [de minderjarige] te verbeteren, maar ambulante hulpverlening bij de moeder is niet afdoende gebleken en de situatie is voor [de minderjarige] nog steeds niet goed genoeg. De GI maakt zich bovendien zorgen over de leerbaarheid en de belastbaarheid van de moeder. Daarbij komt dat de persoonlijke problematiek van de ouders dusdanig op de voorgrond staat dat het hen volgens de GI niet lukt om er onvoorwaardelijk voor [de minderjarige] te zijn.
5.8
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht heeft verleend. Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter ten aanzien van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof benadrukt dat er al langdurig ernstige zorgen bestaan over de opvoedsituatie van [de minderjarige] . De afgelopen jaren is intensieve ambulante hulpverlening ingezet, maar niet is gebleken dat deze hulpverlening de opvoedsituatie voldoende heeft verbeterd. De door de moeder gestelde positieve ontwikkelingen zijn door haar niet nader onderbouwd maar doen ook niet af aan dat oordeel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder nog steeds traumabehandeling ontvangt om niet alleen trauma’s uit het verleden, maar ook om recente trauma’s te verwerken. Verder is er nog steeds veel onrust in de opvoedsituatie van de moeder, omdat de moeder en [de minderjarige] recent zijn verhuisd, waardoor de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] moest worden gewijzigd van een weekendregeling naar een regeling waarbij [de minderjarige] doordeweeks bij de vader verblijft. De ouders hebben hierover weliswaar samen afspraken gemaakt, maar zij hebben de GI hierover niet geïnformeerd. Dit is temeer van belang, omdat de GI meent dat de opvoedsituatie bij de vader voor [de minderjarige] ook niet voldoende veilig is om op te groeien. De vader heeft geen eigen woonruimte en kampt met psychische problemen, waardoor hij [de minderjarige] naar eigen zeggen ook niet kan bieden wat zij nodig heeft. Gelet op de zorgen over de opvoedsituatie de afgelopen jaren en de onrust in de afgelopen periode heeft [de minderjarige] extra behoefte aan stabiliteit en veiligheid en iemand die onvoorwaardelijk kan aansluiten bij haar ontwikkelingsbehoeften en voor haar beschikbaar is.. Helaas is de moeder hiertoe (nog) niet in staat..

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de verleende machtiging tot uithuisplaatsing, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 maart 2023, voor zover deze ziet op de verleende machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K. Mans, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 4 juli 2023 uitgesproken door mr. Feunekes in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.