ECLI:NL:GHARL:2023:5632

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.321.944
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in hoger beroep tussen Car Import Service B.V. en De Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding, waarin Car Import Service B.V. (CIS) in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën (Belastingdienst), heeft in het incident een vordering tot onbevoegdverklaring ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de Staat ten onrechte deze vordering heeft ingediend, omdat het hof bevoegd is om te beslissen over het hoger beroep van CIS. Het hof heeft vastgesteld dat het arrondissement Midden-Nederland deel uitmaakt van het rechtsgebied van het hof en dat het hof, conform de Wet op de rechterlijke organisatie, bevoegd is om vonnissen van rechtbanken in hun ressort te beoordelen. De vordering van de Staat is ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de kosten van het incident voor de Staat zijn vastgesteld. Het hof heeft CIS in staat gesteld om een memorie van antwoord in te dienen in het incidenteel hoger beroep, met een verkorte termijn van vier weken. De zaak zal verder worden behandeld op de rolzitting van 1 augustus 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.944
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 546065
arrest in kort geding van 4 juli 2023
in het bevoegdheidsincident in de zaak van
Car Import Service B.V.
die is gevestigd in Utrecht
die bij de rechtbank optrad als eiseres en hoger beroep heeft ingesteld
hierna: CIS
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn
tegen
De Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiën (Belastingdienst)
die is gevestigd in Den Haag
die bij de rechtbank optrad als gedaagde en eveneens hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de Staat
advocaat: mr. J.H.C.A. Muller.

1.Samenvatting

Hieronder legt het hof uit dat het bevoegd is om te beslissen in het hoger beroep dat CIS heeft ingesteld tegen het vonnis van 21 december 2022 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland (te Utrecht). Bijzonder is dat de Staat in het incident in feite een grief in de hoofdzaak heeft aangevoerd tegen het vonnis van de voorzieningenrechter en op die manier incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waartegen CIS al had geappelleerd. CIS mag daarop in de hoofdzaak nog reageren in een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
CIS heeft bij dagvaarding van 17 januari 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in Utrecht op 21 december 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. CIS heeft vervolgens een memorie van grieven ingediend en de Staat heeft een memorie van antwoord ingediend, waarin hij het bevoegdheidsincident heeft opgeworpen.
2.2.
CIS is nog in staat gesteld om een memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident in te dienen, maar heeft daarvan niet op tijd gebruik gemaakt. Nadat dat was vastgesteld, heeft het hof bepaald dat het een arrest in het incident zal wijzen.

3.Bespreking van de bevoegdheidsvraag

3.1.
De vordering in het incident strekt er (mede gelet op § 2.5 van de memorie van de Staat) toe dat het hof zich onbevoegd verklaard, kort gezegd omdat de voorzieningenrechter zich ten onrechte relatief bevoegd vond. Volgens de Staat had CIS het kort geding niet bij de voorzieningenrechter in Utrecht, maar bij diens collega in Den Haag moeten aanspannen.
3.2.
Het hof is het niet eens met de Staat. Het arrondissement Midden-Nederland maakt deel uit van het rechtsgebied van dit hof en volgens artikel 60 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO) oordelen gerechtshoven in hoger beroep over vonnissen van de rechtbanken in hun ressort (op voorwaarde dat tegen die vonnissen hoger beroep kan worden ingesteld). Daarom is dit hof bevoegd om de zaak in hoger beroep af te handelen, ook indien zou blijken dat de voorzieningenrechter in Utrecht relatief onbevoegd was. De vordering in het incident blijkt daarom ongegrond. Het hof zal die vordering afwijzen en de Staat in de kosten van het incident veroordelen. De kosten van het incident aan de zijde van CIS worden begroot op nihil.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

Uit het voorgaande blijkt dat de hoofdzaak bij dit hof zal worden voortgezet. Daarbij is van belang dat de Staat van het hof klaarblijkelijk verlangt om de beslissing van de voorzieningenrechter om de vorderingen van CIS af te wijzen te vernietigen en, in plaats daarvan, te bepalen dat de voorzieningenrechter in Utrecht niet bevoegd is om over die vorderingen te oordelen en/of CIS niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Staat incidenteel hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld. De kop van dit arrest is daaraan aangepast. Het hof zal CIS in staat stellen om een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep in te dienen. Met toepassing van artikel 1.16 van het Landelijk Procesreglement verkort het hof de gebruikelijke termijn daarvoor tot vier weken, omdat het onderwerp van het incidenteel hoger beroep relatief beperkt is. Verdere beslissingen moeten wachten.

5.De beslissingen

Het hof, rechtdoende in kort geding:
in het incident tot onbevoegdverklaring:
wijst de vordering af, veroordeelt de Staat in de kosten van het incident en begroot deze kosten van CIS op nihil;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 1 augustus 2023voor memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van CIS;
houdt verdergaande beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, D.M.I. de Waele en M.S.A. van Dam, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.