In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 14 december 2022 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas, had hoger beroep ingesteld tegen een inleidende beschikking waarbij een sanctie van € 250,- was opgelegd voor het gebruik van een puntstuk als bestuurder. Deze gedraging zou hebben plaatsgevonden op 1 oktober 2021 op de Westerweg (N242) in Heerhugowaard. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie tijdens de zitting van de kantonrechter had aangegeven dat er onvoldoende was toegelicht waarom de betrokkene niet was staande gehouden, en verzocht om het beroep gegrond te verklaren. De kantonrechter had echter niet zelfstandig beoordeeld of er nog belang bestond bij de beoordeling van het beroep, wat volgens de gemachtigde een tekortkoming was.
Het gerechtshof oordeelde dat de kantonrechter niet gebonden was aan het standpunt van de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie en dat de aangevoerde grond geen doel trof. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De beslissing van het hof is genomen op 6 juli 2023 en is openbaar uitgesproken. De uitspraak benadrukt dat de kantonrechter zelfstandig moet toetsen of er een reële mogelijkheid tot staandehouding was, en dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder.