ECLI:NL:GHARL:2023:5831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.318.356/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot inzage in taxatierapport in hoger beroep inzake onroerende zaken en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2023 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep. De zaak betreft een bestuurder die in persoon wordt aangesproken omdat hij ervoor heeft gezorgd dat een schuldeiser zijn vordering niet kon incasseren. De schuldeiser stelt dat de bestuurder onroerende zaken voor een te laag bedrag heeft verkocht, en vraagt in hoger beroep om inzage in een taxatierapport dat deze waarde zou onderbouwen. Het hof heeft de incidentele vordering beoordeeld aan de hand van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelt dat de bestuurder moet voldoen aan de verzoeken van de schuldeiser en inzage moet geven in het taxatierapport. Dit is gebaseerd op de aannemelijkheid dat de bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld, wat al eerder door de rechtbank is vastgesteld. De rechtbank had de bestuurder in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de schuldeiser, maar de schuldeiser is van mening dat dit bedrag niet voldoende is. Het hof heeft de vordering van de schuldeiser toegewezen en de bestuurder veroordeeld om binnen twee weken inzage te geven in het taxatierapport. De kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.318.356/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 243623)
arrest in het incident ex art. 843a Rv van 11 juli 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld en die verweerder is in het incidenteel hoger beroep
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
verweerder in het incident
hierna:
[de bestuurder]
vertegenwoordigd door mr. L.M. Goeree, advocaat te Zwolle
tegen
[geïntimeerde] B.V.
gevestigd in Sneek
die incidenteel hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
eiseres in het incident
hierna:
[de schuldeiser]
vertegenwoordigd door mr. F.M. Postma, advocaat te Joure

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 24 juni 2020, 10 november 2021 en 25 mei 2022 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle (hierna: de rechtbank).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank van 25 mei 2022. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep (met bijlage)
- de memorie van grieven (met bijlagen)
- de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel tevens houdende vermeerdering van eis tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv
(met bijlagen)
- de memorie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv
2.2
In het incident vordert [de schuldeiser] afgifte van (een afschrift van) het taxatierapport van het onroerend goed van [naam1] B.V. aan de [adres] 16, 16-H te [woonplaats1] en het opstalrecht en het zelfstandig recht van opstal op de verdiepingsvloer Q1247 tot en met Q1262, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.3
[de bestuurder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.4
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident en zij hebben de stukken daarvoor aan het hof gegeven.

3.De beoordeling in het incident

3.1
Voor zover relevant voor de beoordeling in het incident, gaat het er in deze zaak om, sterk verkort weergegeven, dat [de bestuurder] in privé wordt aangesproken omdat hij in zijn hoedanigheid als bestuurder (en enig aandeelhouder) van de op 30 november 2019 ontbonden vennootschap [naam1] B.V. (hierna: Vastgoed) onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens [de schuldeiser] die daardoor schade heeft geleden en waarvan [de schuldeiser] vergoeding vordert. [de bestuurder] wordt verweten (de opbrengst van) onroerende zaken van Vastgoed aan verhaal van [de schuldeiser] voor haar vordering uit hoofde van een financiële garantie te hebben onttrokken.
3.2
De rechtbank heeft [de bestuurder] in eerste aanleg veroordeeld tot betaling aan [de schuldeiser] van € 120.549,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 januari 2020, met bijkomende veroordelingen, maar volgens [de schuldeiser] is dat niet genoeg. Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [de schuldeiser] aangevoerd dat [de bestuurder] begin 2015 heeft bewerkstelligd dat twee onroerende zaken vanuit Vastgoed zijn verkocht aan [de bestuurder] in privé en de heer D. Spijkerboer, elk voor 50%. Het gaat hier over de [adres] 16 en [adres] 16-H in [woonplaats1] , die voor totaal € 112.330,- (excl. btw) zijn verkocht terwijl de waarde van deze zaken volgens [de schuldeiser] € 270.000,- bedraagt. De waarde (na aftrek van een lening van € 44.450,80 van de bank) is niet in Vastgoed terecht gekomen, zodat [de schuldeiser] zich daarop niet heeft kunnen verhalen. Volgens [de schuldeiser] beschikt [de bestuurder] over een taxatierapport waaruit die waarde van € 270.000,- blijkt. [de schuldeiser] stelt dat zij recht en belang heeft bij afgifte van (een kopie van) dat taxatierapport, omdat zij dat nodig heeft om haar vordering op [de bestuurder] (nader) te onderbouwen.
3.3
Art. 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. In dit geding berust de rechtsbetrekking die [de schuldeiser] aan haar vordering tot inzage ten grondslag heeft gelegd op een onrechtmatige daad van [de bestuurder] (zie 3.1 en 3.2). Daarbij komt het in het concrete geval steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal. [1]
3.4
In dit geval vindt het hof vooralsnog voldoende aannemelijk dat [de bestuurder] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de schuldeiser] . In eerste aanleg is [de bestuurder] op deze grondslag immers reeds veroordeeld tot betaling aan [de schuldeiser] van een hoofdsom van € 120.549,-. Kortheidshalve verwijst het hof hier naar de rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 van de rechtbank in het vonnis van 25 mei 2022. Gegeven deze rechtsbetrekking en uitgaande van de vermoedelijke inhoud van het gevraagde stuk, zoals gesteld door [de schuldeiser] , heeft [de schuldeiser] voldoende belang bij het stuk. Met het stuk kan zij haar stelling onderbouwen dat de door haar geleden schade vanwege het onttrekken aan verhaal van de hiervoor vermelde onroerende zaken aanzienlijk hoger is dan het door de rechtbank toegewezen bedrag.
3.5
Anders dan [de bestuurder] aanvoert, is het voldoende duidelijk om welk stuk het hier gaat. [de schuldeiser] heeft terecht gewezen op wat mr. J.W. Both, de voormalige advocaat van [de bestuurder] , heeft verklaard tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 januari 2020:
"(...)
[naam1] bleek vastgoed aan de [adres] te hebben en ook aandelen in een ander bedrijf. (...)
[naam2][hof: de voormalige accountant van [de bestuurder] ]
heeft mij van de week meegedeeld dat hij in het bezit is van een taxatierapport waarin het onroerend goed is gewaardeerd op € 270.000,-. Dat is veel hoger dan het bedrag waarvoor het pand is overgedragen.(...)"
Met [de schuldeiser] is het hof van oordeel dat wanneer de accountant over het taxatierapport beschikt, voldoende aannemelijk is dat Vastgoed over het stuk kan beschikken en daarmee ook [de bestuurder] zelf.
3.6
Nu niet is gebleken van gegronde redenen om het verzoek ex art. 843a Rv af te wijzen, zal het hof de incidentele vordering op hierna te vermelden wijze toewijzen. Voor het versterken van die veroordeling met een dwangsom ziet het hof vooralsnog geen aanleiding. Indien het stuk niet in het geding wordt gebracht, kan het hof daaraan in de hoofdzaak gevolgen verbinden.
3.7
De beslissing over de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om verder te procederen.
De beslissing
Het hof:
in het incident
veroordeelt [de bestuurder] om aan [de schuldeiser] binnen twee weken na dagtekening van dit arrest inzage en/of afschriften te verstrekken van het taxatierapport van het onroerend goed van Vastgoed aan de [adres] 16, 16-H te [woonplaats1] en/of het opstalrecht en het zelfstandig recht van opstal op de verdiepingsvloer Q1247 tot en met Q1262;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar
de rol van 22 augustus 2023voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, H. de Hek en J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251.