Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [appellant] als verhuurder en [geïntimeerde] als huurder, die liep van 16 juli 2018 tot en met 31 augustus 2020. De huurprijs was vastgesteld op € 800,00 per maand, vermeerderd met servicekosten. De Huurcommissie heeft echter in een eerdere uitspraak bepaald dat de redelijke huurprijs € 404,21 per maand bedraagt. De huurovereenkomst eindigde door een brand in het pand, maar [appellant] heeft de waarborgsom van € 800,00 niet terugbetaald aan [geïntimeerde].
De Huurcommissie heeft ook uitspraken gedaan over de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde] met betrekking tot servicekosten, maar [appellant] heeft geen van deze uitspraken ter toetsing aan de kantonrechter voorgelegd. In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen de eerdere uitspraak van de kantonrechter, maar het hof oordeelt dat deze grieven niet zijn gebaseerd op doorbrekingsgronden die het rechtsmiddelenverbod kunnen opheffen.
Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelt hem in de proceskosten. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof wijst alle verdere vorderingen af. Dit arrest is gewezen op 4 juli 2023.