ECLI:NL:GHARL:2023:5861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
200.314.908/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid in huurovereenkomst en servicekosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [appellant] als verhuurder en [geïntimeerde] als huurder, die liep van 16 juli 2018 tot en met 31 augustus 2020. De huurprijs was vastgesteld op € 800,00 per maand, vermeerderd met servicekosten. De Huurcommissie heeft echter in een eerdere uitspraak bepaald dat de redelijke huurprijs € 404,21 per maand bedraagt. De huurovereenkomst eindigde door een brand in het pand, maar [appellant] heeft de waarborgsom van € 800,00 niet terugbetaald aan [geïntimeerde].

De Huurcommissie heeft ook uitspraken gedaan over de betalingsverplichtingen van [geïntimeerde] met betrekking tot servicekosten, maar [appellant] heeft geen van deze uitspraken ter toetsing aan de kantonrechter voorgelegd. In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen de eerdere uitspraak van de kantonrechter, maar het hof oordeelt dat deze grieven niet zijn gebaseerd op doorbrekingsgronden die het rechtsmiddelenverbod kunnen opheffen.

Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelt hem in de proceskosten. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof wijst alle verdere vorderingen af. Dit arrest is gewezen op 4 juli 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.314.908/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9397175)
arrest van 4 juli 2023
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. Doornbos, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Jeths, die kantoor houdt te Utrecht.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 september 2022 hier over. In dit
tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Van die comparitie is een verslag (proces-verbaal) gemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Nadat deze comparitie is gehouden zijn de volgende stukken gewisseld:
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord.
1.3
Partijen hebben afgezien van een (nadere) mondelinge behandeling van hun geschil en
het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof heeft de datum van arrest bepaald op heden.

2.De feiten van de zaak

2.1
Tussen partijen, [geïntimeerde] als huurder en [appellant] als verhuurder, heeft over de
periode 16 juli 2018 tot en met 31 augustus 2020 een huurovereenkomst bestaan met
betrekking tot de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats1] . Partijen zijn
een huurprijs overeengekomen van € 800,00 per maand te vermeerderen met een bedrag
van € 150,00 aan voorschot servicekosten. Tot slot heeft [geïntimeerde] bij aanvang van de
huurovereenkomst een bedrag van € 800,00 aan waarborgsom aan [appellant] betaald.
2.2
Bij uitspraak van de Huurcommissie van 27 mei 2019 is bepaald dat de
overeengekomen huurprijs van € 800,00 per maand niet redelijk is. Wel redelijk is een
huurprijs van € 404,21 per maand. Geen van de bij die uitspraak betrokken partijen
heeft deze op de voet van artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de
kantonrechter ter toetsing voorgelegd.
2.3
De huurovereenkomst is op 31 augustus 2020 geëindigd in verband met een brand in het
pand waarvan het gehuurde deel uitmaakte. [appellant] heeft de door [geïntimeerde]
betaalde waarborgsom niet aan hem terugbetaald.
2.4
De voorzitter van de Huurcommissie heeft bij uitspraak van 17 mei 2021 de
betalingsverplichting ter zake van de servicekosten over de jaren 2018 en 2019
vastgesteld op € 264,43 respectievelijk € 686,23. Geen van partijen is tegen deze uitspraak
in verzet gekomen.
2.5
De voorzitter van de Huurcommissie heeft bij uitspraak van 15 december 2021 de
betalingsverplichting ter zake van de servicekosten over het jaar 2020 vastgesteld op
€ 212,50.
2.6
Het verzet van [appellant] tegen deze uitspraak is door de Huurcommissie in haar
uitspraak van 4 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de Huurcommissie heeft aangegeven dat de uitspraak van de voorzitter niet wordt gewijzigd. Geen van de bij die uitspraak betrokken partijen heeft deze op de voet van artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de kantonrechter ter toetsing voorgelegd.

3.De vorderingen van partijen en de grieven van [appellant]

3.1
[geïntimeerde] heeft – verkort weergegeven – de kantonrechter gevraagd om [appellant] te veroordelen tot betaling van € 2.474,24, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2
[appellant] heeft zich in conventie beroepen op verrekening en, voor zover dat beroep niet op zou gaan, in reconventie betaling gevorderd van een bedrag van € 4.004,98, te vermeerderen met rente en proces- en nakosten.
3.3
Bij vonnis van 3 mei 2022 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld.
3.4
[appellant] heeft in hoger beroep een tweetal bezwaren (grieven) tegen het tussen partijen gewezen vonnis geformuleerd, die ertoe moeten leiden dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen en die van hemzelf alsnog worden toegewezen.

4.Het oordeel van het hof

4.1
In beginsel staat van op tegenspraak gewezen (eind)vonnissen van de kantonrechter hoger beroep (en dan ook beroep in cassatie) open (art. 332 Rv). In art. 7:262 lid 2 is echter voor beslissingen krachtens dat artikel een uitzondering gemaakt: daartegen kan geen hogere voorziening (hoger beroep/beroep in cassatie) worden ingesteld, hoogstens cassatie in het belang der wet.
4.2
Het genoemde rechtsmiddelenverbod kan op grond van vaste rechtspraak echter worden doorbroken op een van de in de rechtspraak ontwikkelde doorbrekingsgronden, te weten indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
4.3
Op dergelijke doorbrekingsgronden als hiervoor genoemd zijn de grieven van [appellant] echter niet gebaseerd. Dat betekent dat, voor zover de kantonrechter in eerste aanleg op de voet van artikel 7:262 BW tussen partijen beslissingen heeft gegeven over eerdere uitspraken van de Huurcommissie, deze beslissingen op grond van het tweede lid van deze wetsbepaling niet aan het hof in hoger beroep kunnen voorgelegd. Voor zover [appellant] met zijn grieven ook heeft willen opkomen tegen de (niet aan de kantonrechter voorgelegde) uitspraak van de Huurcommissie van 4 maart 2022, geldt dat hij daarmee miskent dat hij dat bij de kantonrechter had moeten doen en wel binnen de in artikel 7:262 lid 1 BW gestelde termijn. Nu hij dat niet heeft gedaan is [appellant] ook in zoverre in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk.
4.4
Door dit alles valt het doek voor het hoger beroep van [appellant] . Het hof zal hem daarin niet-ontvankelijk verklaren en hem veroordelen in de proceskosten (tariefgroep I, 2 punten). Onder die kosten vallen ook de nakosten, zonder dat het hof deze kosten in het dictum hoeft te specificeren. [1]

5.De beslissing

Het hof:
1. verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
€ 343,- aan procedurele kosten (verschotten)
€ 1.672,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief I);
3. verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
4 juli 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.