In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2020, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft vastgesteld op € 756.000. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft tegen deze vaststelling bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 7 juni 2023 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, zijn grieven uiteengezet. De heffingsambtenaar is niet verschenen. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze te hoog is. Hij heeft een lagere waarde van € 741.000 voorgesteld, onderbouwd met vergelijkingen met referentieobjecten. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde en heeft een taxatierapport overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.
Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de stellingen van belanghebbende, waaronder de proceshouding van de heffingsambtenaar, verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.