In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 420 te [woonplaats], vastgesteld op € 259.000 voor het kalenderjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft hiertegen beroep aangetekend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 7 juni 2023 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, zijn grieven uiteengezet. De heffingsambtenaar is niet verschenen. Belanghebbende betoogde dat de vastgestelde waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar niet voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld, waaronder de vergelijking met referentieobjecten en de vermeende schending van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het niet verstrekken van iWOZ-gegevens.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar erin was geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. De referentieobjecten waren vergelijkbaar en de heffingsambtenaar had voldoende rekening gehouden met de verschillen in inhoud en voorzieningen. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.