ECLI:NL:GHARL:2023:6098

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.324.328
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van afwijzing verzoek om wijziging partneralimentatie wegens gebrek aan draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vrouw om wijziging van de partneralimentatie. De rechtbank Gelderland had eerder, op 21 december 2022, het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat de man onvoldoende draagkracht zou hebben om aan de alimentatieverplichtingen te voldoen. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw stelde dat de rechtbank de draagkracht van de man te laag had vastgesteld en dat er wel degelijk ruimte was voor een bijdrage in haar levensonderhoud. De man betwistte deze stellingen en voerde aan dat zijn financiële situatie niet was veranderd sinds de eerdere uitspraak van het hof in februari 2022.

Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, inclusief zijn inkomen en woonlasten. Het hof concludeerde dat er geen relevante wijziging was in de draagkracht van de man sinds de eerdere beschikking. De vrouw kon haar stellingen over de vermeende samenwoning van de man met zijn partner niet voldoende onderbouwen. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de vrouw geen recht heeft op een wijziging van de partneralimentatie.

De uitspraak benadrukt het belang van de draagkracht bij alimentatiezaken en de noodzaak voor partijen om hun stellingen goed te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.328
(zaaknummer rechtbank Gelderland 406663)
beschikking van 18 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.M. van Dorst te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 maart 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Cox van 5 juni 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Dorst van 5 juni 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren te [plaats1] [in] 2007;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren te [plaats1] [in] 2009;
- [de minderjarige3] (hierna [de minderjarige3] ), geboren te [plaats1] [in] 2011,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van 11 maart 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover thans van belang:
- bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 254,- per kind per maand zal betalen;
- het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen, afgewezen.
3.3
Bij beschikking van 10 februari 2022 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank van 11 maart 2021, onder andere ten aanzien van de kinderalimentatie, vernietigd en bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zal betalen:
voor [de minderjarige1] en [de minderjarige3] :
- met ingang van 11 maart 2021 € 210,- per kind per maand,
- met ingang van 1 januari 2022 € 214,- per kind per maand en
- met ingang van 1 maart 2022: € 160,- per kind per maand.
en voor [de minderjarige2] :
- met ingang van 11 maart 2021 € 316,- per maand,
- met ingang van 1 januari 2022 € 322,- per maand.
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof heeft de beschikking van 11 maart 2021 bekrachtigd voor zover de rechtbank het verzoek van de vrouw om een door de man aan haar te betalen bedrag aan partneralimentatie vast te stellen heeft afgewezen wegens het ontbreken van draagkracht bij de man.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om met ingang van 10 juni 2022 een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.388,- bruto per maand vast te stellen, afgewezen.
4.2
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – voor zover de wet het toelaat: uitvoerbaar bij voorraad – haar verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De man heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof om de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank zowel de aanvullende behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud als de draagkracht van de man om in die behoefte te voorzien, te laag heeft vastgesteld. De man heeft deze stellingen betwist.
Het hof ziet aanleiding om eerst de draagkracht van de man te beoordelen.
Het inkomen van de man
5.2
Bij genoemde beschikking van 10 februari 2022 is het hof voor wat betreft het inkomen van de man uitgegaan van zijn inkomen bij [naam1] , zijnde € 95.584,- per jaar.
De arbeidsovereenkomst tussen de man en [naam1] is nadien per 1 juli 2022 door de kantonrechter ontbonden. De man heeft een ontslagvergoeding ontvangen van € 34.000,- bruto. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar stelling dat het de keuze van de man was om die arbeidsovereenkomst te ontbinden, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet aannemelijk gemaakt. Het hof volgt de vrouw daarom niet in haar stelling dat ook na het ontslag van de man bij de bepaling van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met zijn inkomen dat hij bij [naam1] ontving. Bovendien heeft de man een nieuwe baan gevonden en ontvangt hij bij zijn nieuwe werkgever [naam2] , waar hij werkt sinds 1 september 2022, een inkomen dat vergelijkbaar is met het inkomen dat hij bij [naam1] genoot. Van vermijdbaar of verwijtbaar inkomensverlies is dan ook geen sprake.
5.3
Naar het oordeel van het hof kon de man echter wel de door hem in de maanden juli en augustus 2022 ontvangen WW-uitkering aanvullen met de door hem ontvangen ontslagvergoeding, totdat het niveau van zijn inkomen bij [naam1] was bereikt. Voor zover
de vrouw stelt dat de man nog een deel van die vergoeding over heeft en dat hij dat restant moet aanwenden ter verhoging van zijn draagkracht voor partneralimentatie boven zijn (oude) inkomen dat hij sedert 1 september 2022 bij [naam2] geniet, heeft zij die stelling
- tegenover de gemotiveerde betwisting door de man - niet aannemelijk gemaakt. De vrouw heeft het verweer van de man dat hij de transitievergoeding, na afdracht van belasting, geheel heeft gebruikt voor de aanvulling van zijn WW-uitkering, voor het zoeken naar een nieuwe baan en voor proceskosten, hetgeen ook niet ongebruikelijk is en waartoe zulk een vergoeding mede strekt, niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. De conclusie is dat het inkomen van de man waarvan in het kader van diens draagkracht is uitgegaan geen rechtens relevante wijziging kent sedert genoemde beschikking van het hof.
De woonlasten van de man
5.4
De vrouw heeft voorts gesteld dat de man met zijn partner samenwoont. Volgens haar hebben de kinderen dat bevestigd. De man heeft erkend dat hij af en toe, in verband met de verbouwingswerkzaamheden in zijn (voormalige echtelijke) woning, in de woning van zijn partner verblijft, ook met de kinderen, maar volgens hem is van samenwoning geen sprake. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de man zijn woonlasten moet delen met zijn partner, omdat hij met haar samenwoont, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, niet aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van het enkele feit dat de man en zijn partner regelmatig bij elkaar verblijven kan niet worden geconcludeerd dat zij met elkaar samenwonen. Het hof houdt dus rekening met de door de man opgevoerde woonlasten.
De conclusie van het hof
5.5
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat na 10 juni 2022 geen sprake is van een wijziging in het inkomen van de man die meebrengt dat hij draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen. Uitgaande van het inkomen waarmee het hof in zijn beschikking van 10 februari 2022 de draagkracht van de man heeft berekend heeft de man
- na betaling van de kinderalimentatie - zonder dat sprake was van overige wijziging van financiële omstandigheden, ook thans geen draagkracht (meer) om partneralimentatie te betalen.
Nu ook in die situatie de overige financiële omstandigheden niet zijn gewijzigd, is de man blijkens de door hem in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening, die door de vrouw niet dan wel onvoldoende gemotiveerd is bestreden, na betaling van de kinderalimentatie niet in staat om partneralimentatie te betalen.
5.6
De grieven van de vrouw ten aanzien van de draagkracht van de man falen. De door de vrouw opgeworpen grief over haar aanvullende behoefte hoeft daarom niet meer door het hof te worden beoordeeld. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 december 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en K. Mans, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 18 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.