ECLI:NL:GHARL:2023:6231

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
200.322.574
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en ontslag van bewindvoerders in het kader van onderbewindstelling en de ontvankelijkheid van incidenteel hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van een bewind en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder. De rechthebbende, die in het principaal hoger beroep is vertegenwoordigd door mr. J.W. Verhoef, verzoekt het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het opheffingsverzoek toe te wijzen. De kantonrechter had eerder het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen en [naam1] benoemd als opvolgend bewindvoerder. De rechthebbende is van mening dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat, terwijl [broer1] in incidenteel hoger beroep geen verweer voert maar het verzoek van de rechthebbende ondersteunt. Het hof oordeelt dat [broer1] niet-ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep, omdat hij geen zelfstandig verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de rechthebbende. Het hof neemt zijn standpunt wel in overweging vanuit zijn positie als belanghebbende in het principaal hoger beroep.

De feiten van de zaak tonen aan dat de kantonrechter eerder een bewind heeft ingesteld over de goederen van de rechthebbende en dat er een opvolgend bewindvoerder is benoemd. De rechthebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zijn leven heeft verbeterd en dat hij in staat is om zijn financiën te beheren, maar het hof concludeert dat hij nog steeds ondersteuning nodig heeft. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek tot opheffing van het bewind af, omdat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is. De benoeming van [naam1] als opvolgend bewindvoerder wordt eveneens bekrachtigd, omdat deze in het belang van de rechthebbende is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.574
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10128284)
beschikking van 27 juni 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.W. Verhoef te Uithoorn,
en
[naam1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verder te noemen: [naam1] ,
advocaat: mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: [naam2] ,
en
[broer1],
wonende te [woonplaats2] ,
(verzoeker in het incidenteel hoger beroep,)
verder te noemen: [broer1] ,
advocaat: mr. J.W. Verhoef te Uithoorn,
en
[zus1],
verblijvende in een zorginstelling,
verder te noemen: [zus1] ,
en
[broer2],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [broer2] ,
en
[zus2],
verblijvende in een zorginstelling in [plaats1] ,
verder te noemen: [zus2] ,
en
[zus3]
wonende te [woonplaats4] (Spanje),
verder te noemen: [zus3] ,
en
[zus4]
wonende te [woonplaats4] (Spanje),
verder te noemen: [zus4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, Bewindsbureau (hierna: de kantonrechter), van 17 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties van de rechthebbende, ingekomen op 8 februari 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties van [broer1] , ingekomen op 29 maart 2023;
- het verweerschrift met producties van [naam1] , ingekomen op 6 april 2023
- een brief van mr. Verhoef van 26 april 2023 met een bereidverklaring van [naam3] ;
- een brief van mr. Verhoef van 3 mei 2023;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van [naam1] , ingekomen op 11 mei 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Verhoef;
  • namens [broer1] mr. Verhoef voornoemd,
  • een vertegenwoordiger namens [naam1] , bijgestaan door mr. Boiten,
  • [broer2] .
Aan mevrouw [naam4] , verbonden aan Stichting [naam5] , persoonlijk begeleidster van de rechthebbende is als toehoorder bijzondere toegang verleend.
Namens [naam2] is met telefonische kennisgeving vooraf (op 15 mei 2023) niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 19 april 2007 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld. Bij beschikking van de kantonrechter van 8 juni 2020 is [naam2] met ingang van 1 juli 2020 benoemd tot bewindvoerder.
3.2
Bij brief van 23 augustus 2022 van [naam2] , ondersteund met een verklaring van [naam4] van 3 augustus 2022, heeft [naam2] beëindiging van het beschermingsbewind van de rechthebbende aan de kantonrechter verzocht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het onder 3.2 vermelde verzoek van [naam2] afgewezen en [naam2] als bewindvoerder met ingang van 16 december 2022 ontslagen en, per diezelfde datum, [naam1] benoemd als opvolgend bewindvoerder.
4.2
De rechthebbende is het niet eens met deze beslissing en komt hiervan in hoger beroep. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het opheffingsverzoek in te willigen.
4.3
[broer1] voert in het door mr Verhoef namens hem ingediende verweerschrift geen verweer in het principaal hoger beroep. Hij is het net als de rechthebbende niet eens met de beslissing van de kantonrechter en stelt om die reden incidenteel hoger beroep in van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof het hoger beroep van de rechthebbende gegrond te verklaren en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en het opheffingsverzoek alsnog in te willigen.
4.4
[naam1] voert verweer in het principaal en het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de rechthebbende en [broer1] in hun verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de rechthebbende en [broer1] ongegrond te verklaren, en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een beslissing te geven die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof is van oordeel dat [broer1] niet-ontvankelijk is in zijn incidenteel hoger beroep. [broer1] voert in het door mr Verhoef namens hem ingediende ‘verweerschrift tevens incidenteel appel’ geen verweer tegen het door de rechthebbende in hoger beroep verzochte, maar ondersteunt daarin juist het hoger beroep van de rechthebbende. Beiden zijn het niet eens met de bestreden beschikking en verzoeken vernietiging daarvan, alsmede toewijzing van het verzoek in eerste aanleg tot opheffing van het ten behoeve van de rechthebbende ingestelde bewind. Voor een incidenteel hoger beroep bij verweerschrift is dan ook geen plaats in deze procedure.
De termijn van drie maanden waarbinnen iemand als belanghebbende in hoger beroep kan komen van een beschikking was al verstreken op het moment dat [broer1] het incidenteel hoger beroep instelde.
Het hof neemt het standpunt van [broer1] wel in aanmerking, maar uitsluitend vanuit zijn positie als belanghebbende in het principaal hoger beroep dat is ingesteld door de rechthebbende.
reacties overige in leven zijnde broers en zussen
5.2
Mr. Verhoef heeft het hof bij brief van 3 mei 2023 bericht dat hij een mail heeft gestuurd naar de overige broers en zussen over het door hem namens de rechthebbende ingestelde hoger beroep. Hij licht daarin toe dat de zussen [zus1] en [zus2] niet in staat zijn om hun mening te geven over dit hoger beroep over de onderbewindstelling van hun broer en dat [broer2] en de zussen [zus3] en [zus4] het eens zijn met het door hem ingediende beroepschrift. Mr Verhoef heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van [broer2] , [zus3] en [zus4] waarin zij verklaren in te stemmen met het verzoek in hoger beroep. Het hof heeft naast [broer1] de overige in leven zijnde broers en zussen een uitnodiging gestuurd voor de mondelinge behandeling. Uitsluitend [broer2] is verschenen.
juridisch kader
5.3
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.4
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend, hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.5
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
de inhoudelijke beoordeling
5.6
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of de noodzaak voor het bewind nog bestaat en -indien dat het geval is- of er gegronde redenen aanwezig zijn om in plaats van de [naam1] een andere bewindvoerder te benoemen.
In eerste aanleg heeft [naam2] als toelichting bij het verzoek tot opheffing van het bewind van de rechthebbende verklaard dat sprake is van een stabiele financiële situatie van de rechthebbende en dat hij geen problematische schulden meer heeft. De rechthebbende heeft afdoende sociale begeleiding en kan zelf zijn financiën oppakken.
Mr. Verhoef heeft namens de rechthebbende bij dit hof in de grieven, kort gezegd, het volgende aangevoerd:
- Grief 1: [naam2] is door de kantonrechter ambtshalve als bewindvoerder ontslagen zonder dat de verzoekers en de belanghebbenden daarover zijn gehoord.
- Grief 2: De kantonrechter heeft de verzoekers en de belanghebbenden niet gehoord over diens voornemen om [naam1] te benoemen als opvolgend bewindvoerder;
- Grief 3: De kantonrechter niet heeft beslist op het verzoek om bij weigering van het verzoek tot opheffing van het bewind
primair[broer1] ,
subsidiair[naam3] te benoemen tot bewindvoerder;
- Grief 4: De opstelling van de kantonrechter en diens overweging dat door de houding van de rechthebbende en/of [naam2] de minnelijke schuldregeling is mislukt, duiden op bevooroordeeldheid.
5.7
[naam1] heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt zich onder meer op het standpunt dat [naam2] de onder bewind staande goederen niet goed heeft beheerd en nalatig is geweest en dat niet afdoende is komen vast te staan dat de rechthebbende geen schulden meer heeft. De rechthebbende is daarnaast niet in staat om zijn financiën zelf te beheren. [naam2] is deugdelijk opgeroepen door de kantonrechter en heeft er voor gekozen om niet ter zitting te verschijnen. De kantonrechter kan afwijken van de voorkeur van de rechthebbende bij het benoemen van een bewindvoerder indien gegronde redenen zich daartegen verzetten en dat was in deze procedure daadwerkelijk het geval. [naam1] is neutraal en handelt uitsluitend in het belang van de rechthebbende. De werkzaamheden hebben al een aanvang genomen. [naam1] vindt dat de benoeming in stand moet worden gelaten.
5.8
Het hof is van oordeel dat de rechthebbende geen belang meer heeft bij bespreking van de eerste twee grieven (voor zover) die betrekking hebben op het niet horen van de belanghebbenden. [naam2] , de rechthebbende en alle overige familieleden die als belanghebbende zijn aangemerkt in dit hoger beroep, zijn in deze procedure door het hof in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de verzoeken van de rechthebbende. Daarmee is een eventuele omissie in eerste aanleg hersteld.
5.9
De rechthebbende heeft tijdens de zitting verteld dat hij het roer heeft omgegooid en dat er al lange tijd bij hem geen sprake meer is van alcoholverslavingsproblematiek. Eenmaal per week komt er een begeleidster vanuit maatschappelijk werk. De rechthebbende haalt zelf zijn boodschappen en kan eenvoudige financiële zaken zelf regelen. Hij wil graag dat het bewind wordt beëindigd door het hof.
Het hof is, op grond van de stukken en wat is verklaard tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de rechthebbende nog steeds niet ten volle in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn geestelijke toestand en dat een onderbewindstelling daarom nog steeds noodzakelijk is. De familie van de rechthebbende, mr. Verhoef en de huidige bewindvoerder zijn het er allen over eens dat de rechthebbende ondersteuning behoeft bij het regelen van andere dan eenvoudige financiële zaken. Anders dan mr. Verhoef en Ben hebben gesteld, dient die ondersteuning naar het oordeel van het hof niet in het vrijwillige kader te worden gegeven door familie dan wel mr. Verhoef. Het is wenselijk dat dat het financiële beheer bij een onafhankelijke professionele bewindvoerder blijft, mede om de hierna omschreven redenen. Het hof acht het verzoek tot opheffing daarom niet toewijsbaar.
5.1
Voor zover de rechthebbende het niet eens is met de overweging van de kantonrechter in de bestreden beschikking dat de minnelijke schuldregeling alsnog is mislukt omdat het aandeel van de rechthebbende in de nalatenschap van zijn tante niet is gemeld in het schuldhulpverleningstraject, is het hof van oordeel dat het in het belang is van de rechthebbende dat deze kwestie goed wordt uitgezocht. Voorts staat inmiddels vast dat de erfenis voor de rechthebbende niet circa € 100.000,- maar circa € 200.000,- bedraagt. Het overzien van het verloop van het schuldhulpverleningstraject en het beheren van de erfenis overstijgt de capaciteiten van de rechthebbende. Een opheffing van het bewind is gezien het voorgaande op dit moment zeker nog niet in het belang van de rechthebbende. Dat mr. Verhoef van mening is dat de vordering van [naam6] is verjaard, dat de nalatenschap volgens hem gedurende het schuldhulpverleningstraject wel is gemeld en dat de inkomsten uit de erfenis pas zijn gegenereerd nadat het minnelijke traject was afgelopen, maakt dit oordeel niet anders.
[naam1] probeert te achterhalen of de (aanspraak van de rechthebbende op de) nalatenschap van de tante van de rechthebbende tijdig is gemeld in het inmiddels afgeronde schuldhulpverleningstraject en of het eventueel achterwege blijven daarvan tot gevolg kan hebben dat het minnelijke traject ten onrechte is afgerond en de rechthebbende alsnog oude schulden moet voldoen. Voor het hof is duidelijk dat [broer1] - die gevolmachtigd is tot beheer en vereffening van de gehele nalatenschap van de tante - en mr. Verhoef tot nu toe onvoldoende medewerking verlenen aan [naam1] om hierover duidelijkheid te krijgen. Zij erkennen de positie van [naam1] als bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende niet, omdat zij vinden dat [naam1] ten onrechte tot opvolgend bewindvoerder is benoemd en dit hoger beroep nog niet is afgerond. [broer1] en mr. Verhoef hebben in verband daarmee het liquide deel uit de nalatenschap van de tante dat toekomt aan de rechthebbende, een bedrag van in totaal € 203.249,-, niet overgemaakt naar de rechthebbende, maar onder zich gehouden en gestort op de derdenrekening van mr. Verhoef. Deze gang van zaken onderstreept naar het oordeel van het hof juist dat het belang van de rechthebbende gediend is met de inzet van een onafhankelijke professionele bewindvoerder.
5.11
Nu er door de rechthebbende niet expliciet is gegriefd tegen het ontslag van [naam2] als bewindvoerder, gaat het hof van dat ontslag uit.
Mr. Verhoef heeft namens de rechthebbende kenbaar gemaakt dat in het geval het hof van oordeel is dat het bewind van de rechthebbende niet kan worden opgeheven, primair [broer1] en subsidiair [naam3] tot bewindvoerder moet worden benoemd. Dit is echter niet in het petitum van het beroepschrift opgenomen. Bij brief van 26 april 2023 heeft mr. Verhoef een bereidverklaring van [naam3] overgelegd.
Het hof is van oordeel dat, voor zover door de rechthebbende verzocht wordt [broer1] of [naam3] te benoemen tot bewindvoerder, dit verzoek moet worden afgewezen. Ten aanzien van [broer1] verwijst het hof naar dat wat hiervoor is overwogen met betrekking tot het schuldhulpverleningstraject alsmede naar de rol van [broer1] bij de afwikkeling - mede namens en ten behoeve van de rechthebbende - van de nalatenschap van de tante, als ook diens houding ten aanzien van het over de goederen van de rechthebbende ingestelde bewind en de huidige bewindvoerder. In het licht van het voorgaande is [broer1] niet de aangewezen persoon om de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende te behartigen. Er zijn gegronde redenen die zich tegen de benoeming van [broer1] als opvolgend bewindvoerder verzetten.
Mr Verhoef heeft namens de rechthebbende geen zwaarwegende inhoudelijke argumenten naar voren gebracht die pleiten voor de benoeming van [naam3] als opvolgend bewindvoerder. Hoewel de verstandhouding tussen [naam1] en de rechthebbende momenteel te wensen overlaat omdat de advocaat van de rechthebbende en [broer1] de positie van [naam1] (nog) niet erkennen, is het hof van oordeel dat het vervangen van [naam1] door [naam3] niet in het belang is van de rechthebbende.
Gebleken is dat [naam1] zich heeft ingespannen om kennis te maken met de rechthebbende en in overleg te treden met mr. Verhoef. Nu de werkzaamheden door [naam1] al zijn gestart, is het in het belang van de rechthebbende dat de werkzaamheden door [naam1] worden voortgezet. Er zijn uit een oogpunt van continuïteit gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van [naam3] als opvolgend bewindvoerder. Het is van groot belang voor de rechthebbende dat zijn familie en zijn advocaat gaan meewerken aan het onafhankelijke vermogensbeheer door [naam1] .
5.12
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden het verzoek tot opheffing van het bewind van de rechthebbende heeft afgewezen, en na het ontslag van [naam2] als bewindvoerder [naam1] heeft benoemd tot opvolgend bewindvoerder. Het hoger beroep slaag niet en daarom zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende:
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, Bewindsbureau, van 17 november 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart [broer1] niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mrs., I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en E. de Boer, bijgestaan door de griffier, en is op 27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.