In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2021 de waarde van onroerende zaken vastgesteld en aanslagen opgelegd. De bezwaren van belanghebbende werden door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep echter ook niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 5 juli 2023, die via beeldbellen plaatsvond, is de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. De kern van het geschil is of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De gemachtigde van belanghebbende betoogde dat er onduidelijkheid was over de griffierechtnota, maar het Hof oordeelde dat de griffierechtnota duidelijk betrekking had op de onderhavige zaak.
Het Hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat het Hof binnen de termijn van twee jaar na het instellen van het hoger beroep uitspraak deed. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.