ECLI:NL:GHARL:2023:6445

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
Wahv 200.318.999/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beswerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betreffende het niet ter inzage afgeven van het rijbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, waarbij de betrokkene een sanctie van € 100,- is opgelegd voor het niet op eerste vordering ter inzage afgeven van zijn rijbewijs. De gedraging vond plaats op 2 april 2021 tijdens een politiecontrole op de Groene Kruisweg. De kantonrechter verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De gemachtigde van de betrokkene, F.R. Eggink, stelde in hoger beroep dat de gedraging onvoldoende vaststaat, omdat er slechts om het tonen van het rijbewijs was verzocht en geen expliciete vordering was gedaan. Het hof oordeelt dat voor een vordering als bedoeld in artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 niet vereist is dat het woord 'vorderen' letterlijk wordt gebruikt. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De verklaring van de ambtenaar dat hij de betrokkene had gevorderd om het rijbewijs ter inzage af te geven, wordt door het hof als voldoende betrouwbaar beschouwd. Het hof concludeert dat de gedraging kan worden vastgesteld en dat de sanctie terecht is opgelegd. De aangevoerde gronden van de betrokkene worden verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.318.999/01
CJIB-nummer
: 240343777
Uitspraak d.d.
: 26 juli 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2022, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [kenteken] .
De gemachtigde van de betrokkene is F.R. Eggink, kantoorhoudende te Almelo.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 100,- voor: “niet op eerste vordering behoorlijk het rijbewijs ter inzage afgeven”. Deze gedraging zou zijn verricht op 2 april 2021 om 19:50 uur op de Groene Kruisweg in [kenteken] met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich in hoger beroep onder verwijzing naar het arrest van het hof van 5 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1143 op het standpunt dat de gedraging onvoldoende vaststaat. Het rijbewijs is niet gevorderd, maar er is slechts verzocht dit te tonen. Het openbaar ministerie heeft deze stelling niet weersproken, ook niet ter zitting.
3. De onder 1. vermelde gedraging betreft een overtreding van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Deze bepaling luidt:
“Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
b. het rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem buiten Nederland een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs:”
4. Artikel 160 van de WVW 1994 regelt het toezicht dat, of de controle die, wordt verricht om na te gaan of de regels gesteld bij of krachtens de WVW 1994 worden nageleefd. Met de term 'op de eerste vordering' wordt beoogd weggebruikers in te scherpen dat aan de desbetreffende vordering onverwijld gevolg moet worden gegeven zonder voorafgaande inbrenging van bezwaren of weigeringen om daaraan gevolg te geven, waardoor de opsporingsambtenaar tot herhaling van zijn vordering zou worden genoopt (vgl. Hoge Raad 4-5-1965, NJ 1965, 294). Voor het doen van een vordering als bedoeld in artikel 160 van de WVW 1994 is niet vereist dat een politiemedewerker het woord vorderen letterlijk gebruikt. Voldoende is dat zodanige woorden worden gebruikt dat het voor een betrokkene duidelijk is wat hij moet doen (vgl. het arrest van het hof van 4 augustus 2016, met vindplaats op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2016:6326, ov. 6).
5. De verklaring van de ambtenaar zoals opgenomen in het zaakoverzicht houdt onder meer in:
“Ik, verbalisant, heb de betrokkene gevorderd om het rijbewijs ter inzage af te geven. De betrokkene heeft geen gehoor gegeven aan deze vordering.”
6. Het hof ziet in hetgeen namens de betrokkene wordt aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar dat hij inzage van het rijbewijs heeft gevorderd. Bovendien was het in dit geval voor de betrokkene ook duidelijk wat hij moest doen. In het administratief beroepschrift staat: “Bij ons dorp [kenteken] was controle, onze auto werd aangehouden bij een politie controle. De politie vroeg naar zijn rijbewijs maar helaas had hij het niet bij zich. Vervolgens deed ik mijn gordel snel los en zei ik dat ik het binnen 5/10 minuten ging halen.” De gedraging kan worden vastgesteld.
7. De gemachtigde herhaalt verder dat als de ambtenaar aangeeft dat de betrokkene geen boete krijgt als de passagier het rijbewijs alsnog ophaalt, wat ook is gebeurd, niet alsnog kan worden bekeurd. De ambtenaar heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank is hieraan voorbij gegaan en heeft ten onrechte overwogen dat de betrokkene aannemelijk moest maken dat aan de juistheid van de verklaring van de ambtenaar dient te worden getwijfeld.
8. Gelet op het onder 4 genoemde arrest van de Hoge Raad heeft de kantonrechter onder 2.5. van zijn beslissing kunnen overwegen dat de betrokkene zijn stelling (omtrent de toezegging) niet aannemelijk heeft gemaakt en dat uit de omstandigheid dat het rijbewijs mocht worden opgehaald niet volgt dat het opleggen van een sanctie achterwege zou blijven.
9. Tot slot wordt aangevoerd dat in het zaakoverzicht staat dat uit onderzoek bleek dat de betrokkene een geldig rijbewijs bleek te hebben. Niet nader onderbouwd wordt of dat is omdat de betrokkene het rijbewijs heeft afgegeven of door onderzoek in het systeem van de politie.
10. Nu dit voor de vaststelling van de gedraging en de vraag of de sanctie terecht is opgelegd niet relevant is, gaat het hof hieraan voorbij.
11. De aangevoerde gronden treffen geen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen en het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijzen.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.