Uitspraak
en [naam1] hierna te noemen: [naam1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep 25 februari 2021
- het herstelexploit van 11 maart 2021
- het herstelexploit van 12 mei 2021
- de memorie van grieven van 23 november 2021
- de akte, houdende het verzoek van de bewindvoerder tot schorsing van de zaak op de voet van artikel 225 Rv
- de antwoordakte van OPR
- de beslissing van de rolrechter tot afwijzing van het verzoek
- de memorie van antwoord
- de akte uitlating producties van OPR
- het tussenarrest van 24 mei 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte van OPR tot overlegging van nog een productie (prod. 27)
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 5 december 2022 is gehouden.
2.De kern van de zaak en de beslissingen
€ 25.000,-, te vermeerderen met 13,9% contractuele rente en de proceskosten.
3.3. De feiten
3.4 Vanaf februari 2018 is HOC haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomsten van geldlening niet langer nagekomen. Op 17 januari 2019 is zij gesommeerd tot betaling binnen veertien dagen van het nog openstaande bedrag van in hoofdsom € 73.325,34. Aan die sommatie heeft zij geen gevolg gegeven. In december 2019 is HOC failliet verklaard.
4.Het oordeel van het hof
- hebben daarmee de borgtochten ook te gelden als een ondertekend geschrift als bedoeld in artikel 7:859 lid 1 BW? En als dat zo is
- zijn die borgtochten rechtsgeldig vernietigd door [naam3] en kan [naam1] zich daar ook op beroepen jegens OPR?
- komt het voor rekening en risico van [naam1] dat dan iemand anders, volgens OPR in dat geval kennelijk [naam3] , de gelegenheid heeft gehad om op haar naam de borgtochten elektronisch te ondertekenen?
4.8 Uit de overgelegde overeenkomsten van geldlening blijkt dat de overeenkomst van 10 mei 2017 als volgt elektronisch is ondertekend:
Bij de eerste stap dient de Vertegenwoordiger op de website van OPR in te loggen via de inlogmethode van zijn bank.” (zie overweging 4.6)
b) de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is;
c) het moment van totstandkoming van de overeenkomst met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, en;
d) de identiteit van partijen met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.
De elektronisch tot stand gekomen overeenkomsten van borgtocht dienen dus te worden gelijkgesteld met een “ondertekend geschrift” als bedoeld in artikel 7:859 lid 1 BW.
Is de borgtocht rechtsgeldig vernietigd?
4.23 Het hof is echter van oordeel dat die vernietiging geen doel treft.
4.23.3 [naam1] heeft niet gemotiveerd de door OPR gemotiveerd betrokken stelling weersproken dat [naam2] (nagenoeg) analfabeet is en niet in staat is om zelf een elektronische handtekening te zetten. De handtekening die onder de borgtochten op naam van [naam1] is gezet als die van haar “echtgenoot of geregistreerd partner” is dus niet door [naam2] , maar door iemand anders daaronder geplaatst. De handtekeningen zijn ook niet gezet door [naam1] zelf, want die heeft een ander identificatienummer (zie overweging 4.14).
Bewijsaanbod
[naam1] heeft de hoogte van die vordering niet gemotiveerd betwist. Daarmee is die vordering toewijsbaar. Voor zover OPR naast de boeterente ook nog wettelijke rente heeft gevorderd, is die vordering echter niet toewijsbaar; artikel 6:92 lid 2 BW bepaalt dat wat ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet, en artikel 6:119 lid 1 BW bepaalt dat de schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom bestaat in de wettelijke rente. OPR heeft niet gemotiveerd aangevoerd dat en waarom in dit geval toch wettelijke rente naast boeterente verschuldigd is.
5.De beslissing
veroordeelt de bewindvoerder q.q. tot betaling aan OPR van een bedrag van € 73.325,34 in hoofdsom te vermeerderen met boeterente daarover van 13,9% per jaar te rekenen vanaf 24 december 2019 tot en met de dag der algehele voldoening:
€ 996,- aan griffierecht
veroordeelt de bewindvoerder in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval de bewindvoerder niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;