ECLI:NL:GHARL:2023:7245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
200.317.389
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure met betrekking tot huisdieren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de vaststelling van partneralimentatie na een echtscheiding. De partijen, een man en een vrouw, zijn in 1995 met elkaar gehuwd en hebben in 2022 hun huwelijk ontbonden. De vrouw verzoekt om partneralimentatie en de toedeling van de huisdieren, terwijl de man in hoger beroep gaat tegen de hoogte van de partneralimentatie die door de rechtbank is vastgesteld. De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Gelderland, waar de vrouw een verzoek indiende voor partneralimentatie van € 918,00 per maand. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft drie grieven ingediend in hoger beroep, waarbij hij onder andere de schorsing van de beschikking en de hoogte van de alimentatie aanvecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de grieven van de man besproken en de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep om de huisdieren aan de man toe te delen. Het hof heeft uiteindelijk beslist dat de huisdieren aan de man worden toebedeeld en dat de partneralimentatie wordt vastgesteld op € 734,00 per maand, met terugbetalingsverplichting voor de vrouw van eventueel teveel ontvangen alimentatie. De beschikking is op 29 augustus 2023 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.317.389/01 en 200.317.393
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400303)
beschikking van 29 augustus 2023
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.C. Putters in Harderwijk,
en
[verweerster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kara in Rotterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 oktober 2022;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Putters van 3 juli 2023 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Putters van 3 juli 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Overleggen van stukken
2.3
Bij journaalbericht van 3 juli 2023, ingekomen op 11 juli 2023, heeft mr. Kara een akte met daarin een vermeerdering dan wel wijziging van verzoeken en een aantal producties overgelegd.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de akte naar het oordeel van het hof in strijd met de zogenoemde twee-conclusie regel, die op grond van artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in verbinding met artikel 362 Rv in hoger beroep geldt. In hoger beroep dienen alle verzoeken bij het eerste schriftelijke stuk te worden gedaan. Wijzigingen of vermeerderingen daarna zijn in beginsel niet toegestaan. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding om van die regel af te wijken, zodat het hof de akte buiten beschouwing zal laten.
Mr. Putters heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij het journaalbericht van mr. Kara van 3 juli 2023 gevoegde producties. Het hof heeft beslist dat op die producties geen acht zal worden geslagen, omdat de producties vrij omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn en de man en zijn advocaat zich onvoldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen (artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures Familiezaken Gerechtshoven).
2.4
Op de dag van de mondelinge behandeling is een journaalbericht van mr. Kara met producties ingekomen. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist dat die producties als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze vrij omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn en zonder noodzaak op de dag van de mondelinge behandeling zijn ingekomen bij de griffie van het hof.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1995 in de gemeente [de gemeente] met elkaar gehuwd. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door echtscheiding.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hiervan belang:
de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 918,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
de wijze van verdelen van de huwelijksgemeenschap gelast conform de punten 9 t/m 11 van het verzoekschrift van de vrouw;
bepaald dat de man zijn medewerking moet verlenen aan de verkoop en levering van de (voormalige) echtelijke woning, [woonplaats1] , [adres] , aan een derde/derden;
bepaald dat de onder 2, 3, en 4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.
4.2
De man is het niet eens met die beslissingen en is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.317.389/02). Grief 2 ziet op de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie. Grief 3 ziet op de wijze van de verdeling van de huwelijksgemeenschap en op wat de rechtbank heeft bepaald over de echtelijke woning.
Bij beschikking van 17 november 2022 heeft het hof het verzoek van de man, tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, afgewezen en tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoeken ten aanzien van de echtelijke woning ingetrokken, zodat enkel nog de tweede grief voorligt.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie alsnog af te wijzen, althans een bijdrage vast te stellen die het hof juist acht. De man verzoekt het hof ook de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans de verzoeken van de man af te wijzen.
De vrouw is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de huisdieren van partijen worden toebedeeld aan de man.
4.4
De man refereert zich met betrekking tot het verzoek van de vrouw aan het oordeel van het hof.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De overwegingen voor de beslissing

verdeling: de huisdieren (zaaknummer: 200.317.393)
5.1
In incidenteel hoger beroep heeft de vrouw laten weten dat zij in eerste aanleg is vergeten de huisdieren van partijen, drie katten en een hond, in de echtscheidingsprocedure te betrekken. Omdat zij niet in staat is de huisdieren mee te nemen verzoekt zij het hof de huisdieren aan de man toe te delen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw laten weten dat zij van plan is om met de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning een woning te kopen. Ze verwacht binnenkort dan ook plek te hebben voor de hond van partijen, zodat zij het hof alsnog verzoekt de hond aan haar toe te delen.
De man heeft laten weten sinds het uit elkaar gaan van partijen goed voor de huisdieren te hebben gezorgd en dat hij bereid is dit te blijven doen.
5.2
Het hof zal alle huisdieren aan de man toedelen. Partijen zijn het erover eens dat de drie katten sowieso aan de man moeten worden toegedeeld. Beide partijen willen graag de hond en hebben dus elk een belang bij toedeling. De man verzorgt alle huisdieren al sinds het uiteengaan van partijen en is bereid dat ook in de toekomst te blijven doen. Het hof vindt het daarom billijk de hond aan de man toe te delen.
partneralimentatie (zaaknummer 200.317.389/01)
ingangsdatum
5.3
De ingangsdatum voor partneralimentatie is 13 december 2022 (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand; artikel 1:157 lid 6 BW) en staat niet ter discussie tussen partijen.
hoogte van de behoefte vrouw
5.4
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw in 2021 € 2.145,00 en geïndexeerd naar 2022 € 2.186,00 per maand bedraagt.
behoeftigheid
5.5
De vrouw stelt dat zij niet (geheel) in die behoefte kan voorzien. De man betwist dat en voert aan dat de vrouw geheel in haar behoefte kan voorzien, zodat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van behoeftigheid van de vrouw. De vrouw is in 1991 arbeidsongeschikt verklaard, maar niet duidelijk is of en in hoeverre de vrouw op dit moment nog arbeidsongeschikt is. De vrouw verricht 35 uur per week vrijwilligerswerk. Van haar kan worden verwacht dat zij betaalde werkzaamheden gaat verrichten en daarmee dus zelf in haar levensonderhoud gaat/kan voorzien.
De vrouw stelt op haar beurt dat zij sinds 1991 volledig arbeidsongeschikt is en dat die situatie nog steeds voortduurt. Ter onderbouwing van deze stelling legt zij een bief van het UWV van 4 oktober 2021 over, waaruit blijkt dat zij tussen 80% en 100% arbeidsongeschikt is. De vrouw heeft in het verleden kort vrijwilligerswerk verricht. Dit was echter niet 35 uur per week en betrof slechts het voeren van gesprekken met ouderen, wat zij enkel deed als dat haar lukte. Voor de door de man overgelegde vacatures is de vrouw bovendien niet geschikt omdat zij het daarvoor benodigde opleidingsniveau mist. Zij heeft dan ook geen verdiencapaciteit, aldus de vrouw.
5.6
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij geen verdiencapaciteit heeft. Het hof zal dan ook niet uitgaan van enige verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw.
5.7
Gelet op het voorgaande faalt de grief van de man over de behoeftigheid van de vrouw, zodat het hof uit zal gaan van de in eerste aanleg gehanteerde aanvullende behoefte aan de zijde van de vrouw van € 1.290,00 netto per maand, dat is € 2.050,00 bruto per maand.
draagkracht van de man
5.8
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een draagkracht van de man van € 918,00 per maand. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de man bij journaalbericht van mr. Putters van 3 juli 2023 een draagkrachtberekening 2022 met de daaraan ten grondslag liggende stukken in het geding gebracht.
inkomen man
5.9
In de door (de advocaat van) de man overgelegde draagkrachtberekening wordt uitgegaan van een fiscaal loon van € 38.963,00 per jaar. Dit inkomen van de man volgt uit de door hem overgelegde jaaropgaaf 2022 en is niet door de vrouw betwist, zodat ook het hof van dat bedrag zal uitgaan.
woonlasten
5.1
In eerste aanleg is bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van een situatie waarin de man een woning huurt. De man verblijft, sinds partijen uit elkaar zijn, echter in de echtelijke woning. De man rekent in de door hem bij journaalbericht van mr. Putters van 3 juli 2023 overgelegde draagkrachtberekening 2022 met de kosten eigen woning.
Gebleken is dat de echtelijke woning nog niet is verdeeld en dat partijen ieder voor de helft bijdragen in de kosten voor de echtelijke woning. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat deze kosten na de verkoop van de echtelijke woning met de opbrengst van die woning zullen worden verrekend en dat (uiteindelijk) de helft van de kosten van de woning voor rekening van de man zal zijn.
Het hof zal bij de berekening dan ook ervan uitgaan dat aan de man de onverdeelde helft in de echtelijke woning toebehoort en hij de helft van de woonlasten voor de echtelijke woning zal dragen zoals deze door de man zijn opgevoerd en door de vrouw niet zijn betwist.
5.11
Voor de periode vanaf 1 januari 2023 heeft de man een nieuwe draagkrachtberekening in het geding gebracht, omdat volgens hem bij de berekening van de draagkracht vanaf die datum volgens de aanbevelingen in het Rapport alimentatienormen wordt gerekend met een zogenaamd ‘woonbudget’. Het hof volgt de man daarin niet. Het hof volgt het advies van de expertgroep deze aanbevelingen toe te passen in zaken die na 1 januari 2023 op zitting worden behandeld en waarbij de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatie op of na 1 januari 2023 ligt. In deze zaak ligt de ingangsdatum zoals gezegd voor 1 januari 2023 (13 december 2022).
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen laten weten dat de man de echtelijke woning eind oktober zal moeten verlaten. Partijen kunnen op dat moment zelf een nieuwe berekening maken, rekening houdend met die gewijzigde omstandigheid.
ziektekosten
5.12
De man stelt zich op het standpunt dat bij de draagkrachtberekening rekening moet worden gehouden met de ziektekosten. De vrouw heeft laten weten dat zij het daarmee eens is. Het hof zal de kosten zoals die blijken uit het door de man overgelegde premiespecificatie over 2022 dan ook meenemen in de berekening.
belastingschuld
5.13
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met de aflossing van een belastingschuld. De man stelt zich in dit kader op het standpunt dat de schuld ziet op de huwelijkse periode, dat beide partijen aansprakelijk zijn voor deze schuld, maar dat de schuld enkel door de man wordt betaald. Deze schuld moet dan ook worden meegenomen bij de berekening van zijn draagkracht, aldus de man.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen laten weten dat het door de man teveel betaalde aan belastingschuld verrekend zal worden met de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning. Op basis hiervan zal de belastingschuld (uiteindelijk) voor gelijke delen door partijen worden gedragen, zodat het hof geen rekening zal houden met die schuld.
kosten [naam1]
5.14
De man stel dat de maandelijkse verplichting die hij heeft aan [naam1] moet worden meegenomen in de berekening van zijn draagkracht. Partijen hebben tijdens hun huwelijk een private leaseovereenkomst gesloten voor een auto. De overeenkomst is op 15 juni 2021 ingegaan, heeft een looptijd van 36 maanden en kan niet tussentijds beëindigd worden. Nu dit een onvermijdbare en niet verwijtbare maandelijkse verplichting is, dient hier rekening mee te worden gehouden, aldus de man.
De vrouw betwist dat zij de overeenkomst beiden zijn aangegaan en dat met de kosten voor de leaseauto rekening moet worden gehouden bij het berekenen van de draagkracht van de man.
5.15
Het hof overweegt dat de kosten die de man in verband met de private leaseovereenkomst maakt in de bijstandsnorm zijn verdisconteerd, zodat het hof daar geen rekening mee zal houden.
kosten dieren
5.16
Ten slotte stelt de man dat rekening moet worden gehouden met de kosten voor de huisdieren. De vrouw betwist dat.
Het hof overweegt ook hier dat de kosten die de man voor de huisdieren maakt in de bijstandsnorm zijn verdisconteerd, zodat het hof daar geen rekening mee zal houden bij de berekening van de draagkracht van de man.
5.17
Uit de aangehechte berekeningen volgt een draagkracht aan de zijde van de man van € 734,00 per maand.
5.18
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft en bepalen dat de man met ingang van 13 december 2022 met € 734,00 per maand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
terugbetalingsverplichting
5.19
Aangezien de door de man te betalen bijdrage lager is dan door de rechtbank vastgesteld, moet het hof oordelen of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het eventueel teveel ontvangene aan de man terugbetaalt. Het bedrag dat zij teveel kan hebben ontvangen is € 184 per maand en voor de periode van 13 december 2022 tot vandaag (ruim 9 maanden) hooguit 9 x € 184 = € 1.656. Naar het oordeel van het hof kan van de vrouw, gelet op het vermogen dat zij na verkoop van de echtelijke woning zal hebben en het mogelijk terug te betalen bedrag, worden verlangd dat zij het eventueel teveel ontvangene aan de man terugbetaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.317.393
vult de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 juli 2022 wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap aan, in die zin dat het hof alle huisdieren van partijen aan de man toedeelt;
in de zaak met zaaknummer 200.317.389/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 juli 2022, wat de partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 13 december 2022 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 734,00 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw het eventueel vanaf 13 december 2022 teveel aan partneralimentatie ontvangene aan de man dient terug te betalen;
in beide zaken
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.H. Lieber en E. de Boer, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 29 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.