Uitspraak
1.[appellant1] ,
hierna: [appellant1] ,
voor zichzelf en als gemachtigde van:
2. [appellante2] ,
hierna: [appellante2] ,
3. [appellante3] ,
hierna: [appellante3] ,
4. [appellante4] ,
hierna: [appellante4]
5. [appellante5] ,
hierna: [appellante5] ,
6. [appellante6] ,
hierna: [appellante6] ,
7. [appellante7] ,
hierna: [appellante7] ,
8. [appellant8] ,
hierna: [appellant8] ,
9. [appellante9] ,
hierna: [appellante9] ,
10. [appellante10] ,
hierna: [appellante10] ,
11. [appellante11] ,
hierna: [appellante11] ,
12. [appellant12] ,
hierna: [appellant12] ,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. C.A.F. Schoemaker, die kantoor houdt te Deventer,
1. [geïntimeerde1] , mede in hoedanigheid van executeur testamentair in de nalatenschap van wijlen [de erflaatster] ,
hierna: [geïntimeerde1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
hierna: [geïntimeerde2] ,
waarbij [geïntimeerde1] appellant is in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen, die kantoor houdt te Twello.
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de akte tot referte van [geïntimeerde2]
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
- het tussenarrest van 6 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het verslag van de mondelinge behandeling die op 19 juni 2023 is gehouden.
2.De kern van de zaak
- dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld tot afgifte van diverse bescheiden om de omvang van de nalatenschap te kunnen vaststellen,
- [geïntimeerden] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de afwikkeling van de nalatenschap.
- voor recht verklaard dat de nalatenschap een vordering op [geïntimeerde1] in persoon omvat van € 30.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis,
- [geïntimeerde1] veroordeeld zowel in persoon als in zijn hoedanigheid van executeur tot het verlenen van medewerking aan de afwikkeling van de nalatenschap met inachtneming van wat in het vonnis daarover is bepaald,
- bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
Wat meer of anders was gevorderd is door de rechtbank afgewezen.
- voor recht wordt verklaard dat de nalatenschap een vordering omvat op [geïntimeerde1] in persoon van € 65.000,-, te vermeerderen met achterstallige rente van € 65.488,90 + p.m. dan wel € 48.008,20 + p.m. en met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis;
- dat [geïntimeerde1] ook wordt veroordeeld tot betaling daarvan;
- en dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld in de werkelijke kosten van de procedure.
3.De feiten
3.4 Na het overlijden van erflaatster hebben [appellanten] aan [geïntimeerde1] verzocht om afgifte van diverse bescheiden met het oog op de (verdeling van de) nalatenschap. Onder andere wilden zij de overeenkomst van geldlening tussen erflaatster en [geïntimeerde1] inzien.
4.Het oordeel van het hof
a.) is het bedrag van € 75.000,- door erflaatster geleend aan [geïntimeerde1] in persoon of aan zijn onderneming [naam2] ;
en als het aan [geïntimeerde1] in persoon is geleend:
b.) heeft [geïntimeerde1] aflossingen op de lening betaald en zo ja, tot welk bedrag,
c.) was [geïntimeerde1] 4% rente verschuldigd over het geleende bedrag,
[appellanten] hebben daarvoor verwezen naar de verklaring van [geïntimeerde1] dat hij voorafgaand aan de oprichting van [naam2] met erflaatster heeft gesproken over de oprichting van een eigen makelaarskantoor en dat erflaatster toen als een soort startkapitaal een bedrag van € 100.000,- ter beschikking heeft gesteld; € 25.000,- als schenking en € 75.000,- als lening. Het hof deelt de opvatting van [appellanten] dat deze gang van zaken op zichzelf reeds doet vermoeden dat het geld door erflaatster persoonlijk aan [geïntimeerde1] ter beschikking is gesteld; op het moment dat [geïntimeerde1] en erflaatster daarover spraken en het geld ter beschikking werd gesteld bestond de vennootschap immers nog niet. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [geïntimeerde1] dit bevestigd met zijn verklaring: “Toen tante [de erflaatster] het geld uitleende, was [naam2] nog niet opgericht”. [appellanten] hebben daarmee aan hun stelplicht voldaan. Het is dan aan [geïntimeerde1] om zijn stelling dat het geld niet aan hem maar aan [naam2] is geleend nader te motiveren en te onderbouwen. Dat heeft [geïntimeerde1] echter niet, in ieder geval onvoldoende gedaan.
Volgens de eerste twee bewijzen heeft [naam2] telkens € 5.000,- afgelost en € 750,- betaald aan rente. De laatste twee bewijzen vermelden niet wie betaald heeft. Volgens het bewijs van april 2008 is € 15.000,- betaald aan aflossing en € 1.400,- aan rente, en is op 24 april 2009 € 10.000,- betaald aan aflossing en € 1.300,- aan rente.
Bij elkaar is volgens [geïntimeerde1] aldus € 45.000,- afgelost op de hoofdsom en is € 5.200,- aan rente betaald.
Daar komt bij dat [geïntimeerde1] ook geen bankbescheiden heeft overgelegd die ondersteuning kunnen bieden voor de beweerdelijke betalingen aan erflaatster.
4.15 Voor deze verklaringen geldt dat zij essentiële punten betreffen over de geldlening en de aflossing daarvan, en dat zij zozeer in strijd zijn met elkaar dat daaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat [geïntimeerde1] er, in strijd met zijn verplichting het hof naar waarheid te informeren (art. 21 Rv.), maar wat om heen draait en verklaart zoals het hem uitkomt.
Dat versterkt de overweging dat [geïntimeerde1] zijn stelling dat de kopieën van betalingsbewijzen zien op aflossingen van de lening, onvoldoende heeft onderbouwd en staat er, alles bij elkaar genomen, aan in de weg om [geïntimeerde1] nog toe te laten tot nadere bewijslevering op dit punt. De vraag of zijn bewijsaanbod terzake wel voldoende specifiek is, laat het hof daarbij buiten verdere beschouwing.