ECLI:NL:GHARL:2023:7430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.324.275
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn minderjarige kind, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Gelderland. De moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefende, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. De vader had eerder, op 17 november 2020, een verzoek tot gezamenlijk gezag ingediend, dat was afgewezen. De moeder heeft sindsdien een nieuwe partner en heeft een ander kind, terwijl de vader het kind op 12 januari 2021 heeft erkend. De minderjarige is sinds maart 2022 onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland en is uit huis geplaatst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2023 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de raad aanwezig geweest. De moeder heeft aangevoerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de omstandigheden niet zijn gewijzigd. De vader heeft zijn recht op family-life ingeroepen en betoogd dat hij een rol in het leven van zijn kind wil spelen. De GI heeft aangegeven dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen en dat de moeder stabiliteit moet bieden voordat zij de zorg over het kind kan hernemen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader en de moeder beiden met het gezag over hem zijn belast. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is toegewezen. Het hof heeft daarbij de positieve ontwikkelingen in de situatie van de ouders in aanmerking genomen, maar ook de noodzaak om de vader een rol te geven in het leven van de minderjarige, ondanks de communicatieproblemen tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.275
(zaaknummer rechtbank Gelderland 408587)
beschikking van 5 september 2023
inzake
[verzoekster],
wonend op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 20 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 maart 2023;
- het verweerschrift van de vader met producties;
- het verweerschrift van de GI;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juli 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat:
  • de vader, bijgestaan door mr. N. Schietekatte, waarnemend kantoorgenoot van zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers namens de GI,
  • een vertegenwoordiger namens de raad.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [woonplaats1] .
Tot de bestreden beschikking oefende de moeder het ouderlijk gezag over [de minderjarige] alleen uit.
De moeder heeft met haar nieuwe partner nog een zoon van anderhalf jaar oud.
3.2
De vader heeft [de minderjarige] - nadat hij hiervoor bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 17 november 2020 vervangende toestemming heeft verkregen - op 12 januari 2021 erkend.
3.3
Bij voormelde beschikking van 17 november 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 12 januari 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
Op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing is [de minderjarige] sinds 23 maart 2022 uit huis geplaatst bij oma moederszijde en haar partner. Zijn (half)broertje verblijft daar ook.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] toegewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en komt hiervan in hoger beroep. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en – voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad – de verzoeken die de vader bij de rechtbank heeft ingediend alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI refereert zich aan het oordeel van het hof in deze procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Artikel 1:253c BW geeft de rechter de ruimte om, zelfs als is voldaan aan het klemcriterium, het gezamenlijk gezag in stand te laten als dat het belang van het kind vermoedelijk het minst zal schaden (vgl. Hoge Raad 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533).
5.2
De moeder stelt kort gezegd het volgende. De vader is niet-ontvankelijk in zijn verzoek omdat de omstandigheden sinds de beschikking van 17 november 2020 niet zijn gewijzigd. Ten onrechte heeft de rechtbank het recht op family-life van de vader zwaarder later wegen dan het klemcriterium. De rechtbank gaat voorbij aan het verleden van partijen. Zij is door de vader tijdens hun relatie mishandeld. Inmiddels heeft zij aangifte van verkrachting en mishandeling gedaan. Zij is bij de vader weggegaan om de toen nog ongeboren [de minderjarige] te beschermen tegen de vader. De omgang met de vader kwam niet goed van de grond, omdat de vader dreigde om [de minderjarige] mee te nemen en de omgang niet verantwoord door hem werd ingevuld.
Met betrekking tot de uithuisplaatsing van haar kinderen heeft de moeder toegelicht dat er trauma’s bij haar naar boven zijn gekomen, omdat zij gelijkenissen zag tussen de vader en [de minderjarige] . Hierdoor raakte zij ernstig depressief en daarom is besloten tot de uithuisplaatsing van haar beide kinderen. Haar kinderen verblijven nu bij oma (mz) en haar partner. De moeder ziet [de minderjarige] eenmaal per twee weken op donderdagmorgen bij hen thuis. Er moet eerst aan stabiliteit tussen haar en [de minderjarige] worden gewerkt. Pas daarna kan naar de rol van de vader worden gekeken. Communicatie met de vader kan niet van haar gevergd worden. Zij informeert de vader overeenkomstig de regeling die de rechtbank in 2020 heeft vastgesteld, dus de vader is wel op de hoogte over [de minderjarige] . De vader kan verder bij de GI de informatie krijgen waarop hij recht heeft als vader zonder gezag. Tot slot stelt de moeder dat family-life tussen [de minderjarige] en de vader ook kan bestaan zonder dat de vader met het gezag is belast.
5.3
De vader is het niet eens met de stellingen van de moeder. Hij wijst op zijn recht op family-life op grond van artikel 8 lid 1 EVRM. De afgelopen jaren heeft hij zich ingespannen om een band met [de minderjarige] te kunnen opbouwen. De moeder heeft echter geen middel geschuwd om hem buiten de deur te houden. Omdat de moeder geen medewerking verleende is hulpverlening gestagneerd en is de situatie niet veranderd. Tot de bestreden beschikking had de vader geen zicht op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hij wenst een nieuwe weg in te slaan en de toewijzing van het gezamenlijk gezag door de rechtbank heeft de afgelopen maanden bewezen daarbij een belangrijke stap te zijn. Hij staat in goed contact met de GI en krijgt veel positieve feedback. Hij aanvaardt professionele ondersteuning, terwijl de moeder moeite heeft met het binnen laten van hulpverlening. Indien hij ook met het gezag over [de minderjarige] is belast, kan hij meer informatie krijgen en meer betrokken worden bij [de minderjarige] . Volgens de vader heeft de raad aangegeven dat in de situatie waarin hij geen gezag heeft, het te lang zal duren voordat aan zijn rol als vader wordt toegekomen. De vader zal het gezag niet misbruiken en houdt zich aan de adviezen van de deskundigen. De GI kan bemiddelen in het nemen van gezagsbeslissingen.
5.4
De GI heeft haar standpunt ook schriftelijk kenbaar gemaakt en stelt dat de verhalen van de vader en de moeder sterk uiteenlopen. De GI handelt op basis van hetgeen zij zelf registreert en op dit moment in het belang van [de minderjarige] is.
De GI haalt aan dat de kinderrechter in het kader van de uithuisplaatsing heeft overwogen dat de moeder niet de nodige stabiliteit en rust bieden. De moeder moet eerst behandeling aangaan en haar leven op orde hebben, voordat zij de zorg over [de minderjarige] weer op zich kan nemen. De hulpverlening komt inmiddels van de grond. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] wordt begeleid. De mogelijkheden voor kennismaking en contactherstel met de vader worden ook door de GI onderzocht. Er is inmiddels een contactmoment tussen [de minderjarige] en de vader uitgevoerd onder begeleiding van de pleegzorgorganisatie. De GI ervaart dat de vader zich goed aan de afspraken met instanties houdt. Voor de moeder geldt dat in grote lijnen ook. Indien de vader geen gezag heeft kan de GI minder informatie verstrekken aan de vader.
5.5
De vertegenwoordiger namens de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat het advies van de raad in eerste aanleg niet was bedoeld als een eenduidig advies om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toe te wijzen. Er zijn veel belemmeringen om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Beide ouders kampen met problematiek en zij hebben samen een belaste voorgeschiedenis. Zolang de GI een rol kan spelen zal [de minderjarige] niet klem en verloren raken. Tussen de moeder en de vader is sprake van een groot verschil in cognitieve vaardigheden en zij hebben verschil van inzicht over vrijwel alles. [de minderjarige] heeft al heel veel meegemaakt in zijn nog jonge leven en daardoor is hij kwetsbaar. Hij moet kunnen opgroeien in een stabiele situatie met zo weinig mogelijk stress. De GI kan op dit moment problemen bij de uitvoering van het gezamenlijk gezag en de wens tot contact van de vader monitoren en begeleiden, maar de ouders kunnen samen geen beslissingen nemen. Daarom adviseert de raad de moeder het gezag alleen bij de moeder te leggen. Subsidiair wordt een raadsonderzoek aangeboden.
5.6
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de vader en de moeder beiden met het gezag over hem zijn belast. De raad heeft de diverse factoren deskundig benoemd, maar het hof komt op basis van weging van die factoren tot een andere conclusie. Het hof zal van het aanbod van de raad om een onderzoek te doen geen gebruik maken omdat het zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen geven. Het hof overweegt als volgt.
5.7
Het staat vast dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren. Dat is een belangrijke contra-indicatie voor gezamenlijk gezag. Duidelijk is ook dat het de moeder, waarschijnlijk vanwege haar persoonlijke problematiek, niet lukt de vader toe te laten in het leven van [de minderjarige] . Indien de vader niet (mede) met het gezag over [de minderjarige] is belast, heeft hij naar het oordeel van het hof onvoldoende mogelijkheden om adequaat geïnformeerd te worden over en betrokken te worden bij (de ontwikkeling van) [de minderjarige] en om als ouder een rol te kunnen spelen in zijn leven. Dat is wel van belang voor [de minderjarige] die al veel heeft meegemaakt. Het hof betrekt daarbij ook dat de mogelijkheden voor de GI om een vader zonder gezag van informatie te voorzien en bij de minderjarige te betrekken als de gezaghebbende moeder daarmee niet instemt, beperkt zijn. Het hof is van oordeel dat het belang van de vader om op de hoogte te zijn van en te worden betrokken bij (de ontwikkeling van) [de minderjarige] en om als vader een rol in zijn leven te kunnen te kunnen hebben, zwaarder wegen dat het risico dat [de minderjarige] door een gebrek aan communicatie klem en verloren zal raken tussen zijn ouders. Dat risico bestaat maar is op dit moment niet heel groot, gelet op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De jeugdbeschermer treedt op als intermediair en neutrale belangenbehartiger van [de minderjarige] . Het (mede) belasten van de vader met het gezag draagt bij aan het realiseren van het recht op family-life van de vader en [de minderjarige] ..
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof ook gebleken dat er positieve ontwikkelingen zijn. De moeder functioneert stabiel met medicatie en kan starten met de behandeling bij [naam1] . De vader heeft professionele ondersteuning voor zichzelf. De vader heeft inmiddels een ontmoeting gehad met [de minderjarige] en binnenkort zal er een tweede contactmoment volgen. Het hof betreurt het overigens van de moeder te horen dat de moeder en haar partner over het verloop van de ontmoeting nog geen terugkoppeling hebben ontvangen van de GI.
De jeugdzorgwerkers hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat voor de pleegouders hulp bij de slaapproblemen van [de minderjarige] is aangevraagd. De samenwerking van de GI met de moeder en met de vader is goed, het contact met de pleegouders is wisselend. Het komt voor dat de pleegouders zelfstandig beslissingen nemen en de gezaghebbende ouders en/of de GI daarbij niet voldoende betrekken en/of daarover informeren. De pleegouders zijn gescreend als netwerkgezin en de kinderen krijgen bij hen wel de juiste zorg.
5.9
Het hof stelt vast dat beide ouders nog een lange weg te gaan hebben. Het hof spreekt de hoop uit dat de situatie tussen de moeder en de vader op langere termijn, door middel van hulpverlening zal verbeteren en dat zij in de toekomst staat zullen zijn gezamenlijke beslissingen voor [de minderjarige] te nemen. Het is op dit moment in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] dat hij weet wie zijn vader is en dat zijn vader een positie heeft in zijn leven, los van het feit dat nu nog onduidelijk is op welke wijze daaraan op termijn invulling kan worden gegeven. De GI heeft op dit moment de regie over de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] en het herstel van het contact. Onderzocht wordt of, en zo ja op welke manier, [de minderjarige] ook een band met de vader kan opbouwen. In dat proces heeft het ook meerwaarde dat de vader mede met het gezag over [de minderjarige] is belast. De GI kan de vader in het proces van het herstel van het contact dan beter aansturen en zo nodig aanwijzingen geven.
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 5 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.