In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen over zijn minderjarige kind, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Gelderland. De moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefende, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. De vader had eerder, op 17 november 2020, een verzoek tot gezamenlijk gezag ingediend, dat was afgewezen. De moeder heeft sindsdien een nieuwe partner en heeft een ander kind, terwijl de vader het kind op 12 januari 2021 heeft erkend. De minderjarige is sinds maart 2022 onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland en is uit huis geplaatst.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2023 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de raad aanwezig geweest. De moeder heeft aangevoerd dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de omstandigheden niet zijn gewijzigd. De vader heeft zijn recht op family-life ingeroepen en betoogd dat hij een rol in het leven van zijn kind wil spelen. De GI heeft aangegeven dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen en dat de moeder stabiliteit moet bieden voordat zij de zorg over het kind kan hernemen.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader en de moeder beiden met het gezag over hem zijn belast. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is toegewezen. Het hof heeft daarbij de positieve ontwikkelingen in de situatie van de ouders in aanmerking genomen, maar ook de noodzaak om de vader een rol te geven in het leven van de minderjarige, ondanks de communicatieproblemen tussen de ouders.