ECLI:NL:GHARL:2023:7603

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.328.589
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Zobuoglu, verzocht om schorsing van de kinderalimentatie die door de rechtbank was vastgesteld op € 275,- per kind per maand, met ingang van 2 januari 2023. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. B. Mor-Yazir, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek.

Het hof oordeelde dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie zou komen door de betaling van de kinderalimentatie. De vader stelde dat hij en zijn gezin in financiële problemen zouden raken, maar het hof vond deze stelling niet onderbouwd. Bovendien was er geen sprake van een kennelijke misslag in de beslissing van de rechtbank, aangezien de vader niet had aangetoond dat zijn financiële gegevens niet waren meegenomen in de overwegingen van de rechtbank.

Het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de moeder. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.366,- en moeten binnen 14 dagen na de uitspraak worden betaald, met wettelijke rente bij niet tijdige betaling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder de kosten kan laten verhalen, zelfs als de vader in cassatie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.589/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 550260)
beschikking van 12 september 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Zobuoglu te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Mor-Yazir te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 maart 2023, zoals hersteld bij de beslissing van 13 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beslissing).

2.De procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 17 juni 2023;
- het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met een productie;
- een journaalbericht van mr. Zobuoglu van 26 juli 2023 met producties; en
- een journaalbericht van mr. Zobuoglu van 17 augustus 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, met zijn advocaat; en
- de moeder, met haar advocaat.
De raad voor de kinderbescherming heeft zich afgemeld voor de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 in [plaats1] ; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats1] .
3.2
Tot de bestreden beslissing hadden de vader en de moeder het gezamenlijk gezag. Bij de bestreden beslissing heeft de rechtbank onder meer de moeder met het eenhoofdig gezag belast. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beslissing heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de vader een bedrag van € 275,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet voldoen met ingang van 2 januari 2023. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet gemotiveerd.
4.2
Aan de orde is het verzoek van de vader om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beslissing en de herstelbeslissing, voor zover deze de beslissing over de kinderalimentatie betreffen. De moeder voert hiertegen gemotiveerd verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
5.2
In een geval als deze, waarbij de uitvoerbaarheid bij voorraad niet is gemotiveerd, geldt het volgende beoordelingskader. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.3
Het hof overweegt als volgt. De kinderen wonen bij de moeder. De moeder voldoet als hoofdverzorger de vaste (verblijfsoverstijgende) lasten van de kinderen, zoals het schoolgeld en de kleding. De kinderen gaan één maal per maand gedurende een weekend naar de vader, zodat de moeder ook het overgrote deel van de verblijfskosten van de kinderen draagt. Het belang van de moeder bij betaling van de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie is daarmee gegeven.
Het belang van de moeder moet worden afgewogen tegen het belang van de vader om de kinderalimentatie niet (volledig) te betalen. De vader heeft aangevoerd dat hij en zijn huidige gezin in de financiële problemen zullen raken als hij de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie moet betalen. De moeder heeft dit betwist. Het hof is van oordeel dat de vader onvoldoende heeft gesteld, en niet heeft onderbouwd, dat hij door de betaling van de in de bestreden beslissing vastgestelde kinderalimentatie in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Ook heeft de vader onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van een kennelijke misslag. Dat zijn (financiële) gegevens niet zijn betrokken in de beslissing van de rechtbank is geen kennelijke misslag. Het betreft een beslissing waar de vader het niet mee eens is, namelijk een gevolgtrekking die de rechtbank heeft verbonden aan het te laat indienen van (proces)stukken door de vader. De stellingen van de vader dat de moeder geen wijzigingen van omstandigheden heeft gesteld en dat rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de door de moeder berekende draagkracht (omdat die niet onderbouwd was met deugdelijke stukken) zullen in de hoofdprocedure bij het hof aan de orde komen. Op de uitkomst daarvan kan in dit kader niet vooruit worden gelopen. Het hof wijst het verzoek van de vader af.
5.4
Omdat de vader in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vader af;
veroordeelt de vader tot betaling van de volgende proceskosten van de moeder:
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van de moeder (2 procespunt x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.H. Lieber en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 12 september 2023 uitgesproken door mr. S. Kuijpers in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.