ECLI:NL:GHARL:2023:7702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
20/00499
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing accijns en betrokkenheid bij het voorhanden hebben van sigaretten

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag accijns die aan de belanghebbende is opgelegd ter grootte van € 1.579.364, met een bijkomende belastingrente van € 57.298. De naheffingsaanslag is gebaseerd op het voorhanden hebben van sigaretten zonder de vereiste accijnszegels. De belanghebbende heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, die de naheffingsaanslag had verminderd naar € 1.552.860. De rechtbank had geoordeeld dat de belanghebbende niet de feitelijke beschikkingsmacht over de sigaretten had, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt anders. Het Hof stelt vast dat de belanghebbende wel degelijk betrokken was bij het voorhanden hebben van de accijnsgoederen, ook al had hij niet de fysieke beschikkingsmacht. Het Hof bevestigt dat de accijns kan worden geheven van de persoon die bij het voorhanden hebben van de accijnsgoederen betrokken is, en oordeelt dat de belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De belastingrente blijft in stand, omdat de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer(s) BK-ARN 20/00499
uitspraakdatum: 12 september 2023.
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2020, nummer LEE 16/2751, ECLI:NL:RBNNE:2020:773, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Douane(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag accijns opgelegd ter grootte van € 1.579.364. Bij beschikking is daarnaast € 57.298 belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd naar € 1.552.860 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadien meerdere nadere stukken ingediend.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft daarop bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De naheffingsaanslag accijns is door de Inspecteur in zijn brief van 4 december 2013 als volgt gemotiveerd:
“U ontvangt deze naheffingsaanslag omdat u op grond van artikel 52 lid 1 en lid 2 letter a Wet op de accijns de accijns verschuldigd bent. Op 01 augustus 2013 heb ik u mijn voornemen tot het opleggen van deze naheffingsaanslag toegestuurd.
De naheffingsaanslag is gebaseerd op de navolgende gegevens:
- Op 30 juni 2010 werden bij [naam1] B.V. aan de [adres1] in [plaats1] in totaal 3.000.000 sigaretten aangetroffen.
- Op 8 november 2011 werden in een opslagloods aan de [adres2] in [plaats2] in totaal 169.900 sigaretten aangetroffen.
- Op 22 maart 2012 werden in een opslagloods aan de [adres3] in [plaats3] in totaal 7.185.000 sigaretten aangetroffen.
Deze sigaretten waren niet voorzien van de vereiste Nederlandse accijnszegels en zijn in beslag genomen. Vastgesteld is dat u betrokken bent geweest bij het voorhanden hebben van voornoemde partijen sigaretten.
Op grond van artikel 2 lid 1 letter b van de wet op de Accijns (WA) wordt als uitslag tot verbruik aangemerkt het voorhanden hebben van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven. De accijns wordt verschuldigd ter zake van die uitslag tot verbruik o.g.v. artikel 1 lid 2 WA.
Op basis van de hiervoor omschreven omstandigheden wordt thans op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de accijns voor een bedrag van € 1.579.364,00 door middel van deze aanslag bij u nageheven. Tevens zal aan u op grond van artikel 30h van de AWR belastingrente (voorheen heffingsrente) in rekening worden gebracht.”
2.2.
De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag als volgt berekend:
Datum
Sigaretten
Minimum accijnsbedrag
Totaal
30 juni 2010
3.000.000
€ 144 per 1.000 stuks
€ 432.000
8 november 2011
169.9
€ 156 per 1.000 stuks
€ 26.504
22 maart 2012
7.185.000
€ 156 per 1.000 stuks
€ 1.120.860
Totaal accijns:
€ 1.579.364
Belastingrente:
€ 57.298
In totaal verschuldigd:
€ 1.636.662
Zending 30 juni 2010 ( [plaats1] )
2.3.
Op 30 juni 2010 meldde een Maltese vrachtwagenchauffeur zich met een zending goederen bij [naam1] B.V. te [plaats1] (hierna: [naam1] ). Op de CMR-vrachtbrief stond dat hij een lading kleding vervoerde naar [naam1] . [naam1] was echter niet op de hoogte van een bestelling uit Malta. Daarom heeft een van haar medewerkers een karton uit deze zending geopend. In het karton werden sigaretten aangetroffen, zonder dat daar accijnszegels op waren aangebracht. Door [naam1] is vervolgens de Douane ingelicht. [naam1] heeft de goederen in haar douane-entrepot gehouden tot de komst van de Douane.
2.4.
Naar aanleiding van de melding van [naam1] heeft de Douane contact gezocht met de FIOD. De Douane en de FIOD zijn gezamenlijk naar [naam1] gegaan.
2.5.
Voordat de Douane en de FIOD bij [naam1] aankwamen, meldden zich twee mannen bij [naam1] . Een van deze mannen was belanghebbende. Zij vertelden de medewerkers van [naam1] dat de zending voor hen bestemd was en dat zij de vrachtwagen wilden meenemen naar [adres1] te [plaats3] . De medewerkers van [naam1] gaven aan dat de Douane was ingelicht en onderweg was. Belanghebbende gaf daarop zijn naam en telefoonnummer aan de medewerkers van [naam1] en vertrok.
2.6.
Door de Douane zijn vervolgens in de vrachtzending drie miljoen sigaretten van het merk “ [merk1] ” aangetroffen, zonder het vereiste accijnszegel. Volgens de bij de zending aangetroffen vervoersdocumenten is de lading naar Nederland vervoerd door [naam2] uit Malta (hierna: de transporteur). Als opdrachtgever en afzender van deze goederen staat vermeld [naam3] , gevestigd te [plaats4] , Malta. Deze onderneming is niet bekend bij de Maltese autoriteiten.
Zending 22 maart 2012 ( [plaats3] )
2.7.
Op 22 maart 2012 is een opslagloods aan de [adres3] te [plaats3] doorzocht door de FIOD en Douane. Bij de doorzoeking zijn 24 pallets, met daarop 719 dozen en in totaal 7.185.000 sigaretten van het merk [merk2] in beslag genomen. Deze sigaretten waren niet voorzien van de Nederlandse accijnszegels.
2.8.
De opslagloods werd vanaf maart 2012 gehuurd door eenmanszaak [naam4] . Deze eenmanszaak is van belanghebbende. Het huurcontract werd op 22 maart 2012, kort voor de inval, getekend. Belanghebbende had volgens zijn eigen verklaring de opslagloods op dat moment ‘al een week of twee in gebruik’. Deze verklaring wordt bevestigd in weergaven van telefoontaps van de politie in de periode 12 tot en met 19 maart 2012.
2.9.
Bij de doorzoeking werden vier personen aangetroffen, waaronder belanghebbende. Alle personen zijn aangehouden en aansluitend in verzekering gesteld.
2.10.
Met betrekking tot de partij sigaretten die door de FIOD werd aangetroffen in de door belanghebbende gehuurde opslagloods, heeft belanghebbende het volgende verklaard:
“Ook begin januari 2012 heb ik drie Engelse mannen ontmoet op Schiphol. Dat zijn dezelfde drie Engelse personen die u vanmiddag heeft aangehouden. ik heb ze toen voor het eerst ontmoet. Zij zochten bedrijfsruimte voor opslag en ze wilden witgoed van mij kopen. "
"Ik had gisteren 21 maart 2012 met hen afgesproken in [plaats3] , in principe op het treinstation. Ik had gezegd dat ik geen tijd had om ze weer op te halen uit Amsterdam. Ik heb de drie Engelsen toen opgepikt op het terras van [naam5] in [plaats3] . Ik heb ze toen meegenomen naar de loods aan de [adres3] te [plaats3] , de loods waar ik vandaag ben aangehouden. Ze vonden de loods ok en toen vroegen ze mij of ik aan houdbare koelproducten kon komen, zoals houdbare melk.
De Engelsen gaven aan dat zij zelf houdbare koelproducten zouden vervoeren naar Engeland en dat ze graag een volle lading willen sturen. Ze zeiden mij dat er een koelwagen van hun bij de loods zou komen om hun koelproducten te brengen. "
"Op een gegeven moment kreeg ik de telefoon van die kleine Engelsman aangereikt om aan de chauffeur door te geven waar hij moest zijn. ik heb toen de postcode [plaats3] doorgegeven. De chauffeur gaf aan dat hij nog 21 mijl moest rijden. Toen deze vrachtwagen bij de loods in [plaats3] aankwam zag ik dat de vrachtwagen werd bestuurd door een hele forse chauffeur en een bijrijder, een oudere man, met bril en ringbaard en met tattoes op zijn beide armen. De vrachtwagen was voorzien van Engelse kentekenplaten. Het was een witte oplegger en de trekker was blauw. Aan de zijkanten had reclame gestaan maar daar was overheen gekalkt.
Ze kregen de deuren moeilijk open en toen ik erachter langs liep zag ik dat in de oplegger pallets stonden met zwart plastic eromheen. Ik had gisteren ook al een heftruckje geregeld op verzoek van de Engelsen.
Toen heb ik die kleine man mijn sleutel van de loods gegeven en ben ik weg gegaan. De Engelsman zou zelf lossen, samen met de twee chauffeurs. "
"Het stille mannetje heeft met mijn sleutel de loods geopend en ze zijn naar binnen gegaan. Ik ben toen naar mijn eigen gedeelte van de loods gegaan, daar zou een contract voor mij klaar liggen voor de huur van het hele pand. Het contract lag daar ook.
Op dat moment kwam de eigenaar van de loods, [naam6] kwam binnen. Ik heb toen met [naam6] over het contract gesproken en gevraagd of ik een deel mocht onderverhuren. [naam6] vond het goed onder de voorwaarde dat ik een contractje op zou maken en een kopie van een identiteitsbewijs van de onderhuurder zou maken.
Ik heb toen ter plekke mijn contract ondertekend. [naam6] is toen weer weggegaan en ik ben naar de Engelse mannen gegaan in het andere deel van de loods."
"Toen liepen we de hal in en toen zag ik dat ze bezig waren met dozen sigaretten. De voorste dozen waren open. Ik zag toen wel dat het sigaretten waren. Het waren wit met blauwe pakjes sigaretten met doorzichtig folie eromheen.
Ik heb hen toen meteen gezegd dat ik dit niet in de loods wil hebben en dat ze met hun handel meteen moeten vertrekken. Die kleine gaf toen aan dat ze hun handel niet een twee drie weg zouden halen. De toon werd bedreigend. Althans zo voelde ik het wel. Hij was geen vechter zij dat kleine mannetje, maar zijn vriendentak uit Londen, Birmingham en de Ira zouden dit probleem wel even op komen lossen.
Met mij, of met de eigenaar van het pand. ik heb ze toen het contract laten zien en gezegd dat die op mijn naam staat en dat het zo niet kon. Toen werd er op de deur gebonsd en waren jullie aan de deur. ik heb de deur toen geopend en werd ik vervolgens aangehouden."
“Nogmaals, bij het lossen van de vrachtauto op woensdagavond, ergens tussen 17.00 en 19.00 uur, ben ik niet zelf aanwezig geweest. Ik ben wel aanwezig geweest op het moment dat de deuren van de vrachtwagen open gingen. Ik keek toen tegen pallets aan omwikkeld met zwarte folie. Ik kon niet zien welke goederen het waren. De auto was helemaal vol. Ik ben niet gebleven. Ik heb de Engelsman met de neus uitgelegd hoe de heftruck werkte. Die heftruck was door mij geleend van de firma [naam7] . Voordat de vrachtwagen kwam heb ik de heftruck naar binnen gereden. Donderdag in de ochtend kwam ik in de loods nadat ik met de Engelsen terugkwam van [plaats5] om daar een auto voor de Engelsen te huren. Het was toen een uur of tien. De eerste keer dat ik de sigaretten zag was na het tekenen van het huurcontract met [naam6] . Het huurcontract lag in de loodsruimte achter de witte roldeur.”
2.11.
Belanghebbende is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2015 (onder meer) ter zake van de zendingen die onderdeel uitmaken van de naheffingsaanslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk. Het Hof heeft belanghebbende vrijgesproken van het tenlastegelegde feit dat hij opzettelijk de sigaretten zonder accijnszegels van de zending [plaats1] voorhanden had gehad, omdat deze hem, volgens het Hof, niet ter beschikking stonden. Voor de zendingen [plaats2] en [plaats3] is belanghebbende wel veroordeeld in verband met het opzettelijk voorhanden hebben van de sigaretten van die zendingen zonder dat deze overeenkomstig de bepalingen van de WA in de heffing waren betrokken.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag accijns, na vermindering door de Rechtbank, terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende de sigaretten voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 2, lid 1 sub b in verbinding met artikel 51, lid 1 sub b WA dan wel dat hij bij het voorhanden hebben van de sigaretten betrokken is geweest.
3.2.
Belanghebbende stelt dat hij de sigaretten niet voorhanden had. Hij stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. De Inspecteur stelt dat belanghebbende de sigaretten wel voorhanden heeft gehad en stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

4.Beoordeling van het geschil

Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 1, lid 1 aanhef en sub f WA wordt onder de naam accijns een belasting geheven van tabaksproducten. Op grond van lid 2 van dit artikel wordt de accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen.
4.2.
Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en onder b, WA wordt in de WA en de daarop gebaseerde regelingen verstaan onder uitslag tot verbruik:
“het voorhanden hebben of opslaan van een accijnsgoed, ook in gevallen van onregelmatigheid, buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving.”
De stelplicht, en in beginsel ook de bewijslast, dat het feit van artikel 2, lid 1 sub b WA zich heeft voorgedaan rust op de inspecteur (HR 6 augustus 2021, ECLI:NL:HR:2021:1187, r.o. 4.2).
4.3.
Op grond van artikel 51, lid 1, sub b WA wordt bij toepassing van artikel 2, lid 1 sub b WA de accijns geheven van “de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. Met deze bepaling is uitvoering gegeven aan hetgeen artikel 8, lid 1, sub b van de Richtlijn 2008/118/EG voorschrijft. Zij moet daarom overeenkomstig die richtlijnbepaling worden uitgelegd (vgl. HR 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.1).
4.4.
Het begrip ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft’ als bedoeld in artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG moet naar het gewone spraakgebruik worden gedefinieerd als ‘een persoon die deze goederen fysiek in zijn bezit heeft’. Daarbij is niet relevant of de desbetreffende persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot die goederen en evenmin is relevant of deze persoon weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat voor die goederen accijns wordt verschuldigd (HvJ 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473; WR, r.o. 24 en 28). Uit de omstandigheid dat behalve de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft, iedere andere persoon die is betrokken bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen, in artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG is aangewezen als schuldenaar, moet worden afgeleid dat de richtlijngever een ruime kring van personen heeft aangewezen als schuldenaar van de accijnsschuld (HR 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.2).
4.5.
Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wet op de accijns (Kamerstukken II 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 23) volgt dat het begrip ‘enig andere persoon die bij het voorhanden ervan betrokken is’ betekent “dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt.[…] Op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan de accijns dus ook worden geheven van bijvoorbeeld de handlangers van degene die accijnsgoederen feitelijk voorhanden heeft of van het brein achter een fraude.”
4.6.
Niet in geschil is dat op de in de zendingen [plaats1] en [plaats3] aangetroffen sigaretten geen Nederlandse accijnszegels zijn aangetroffen, terwijl zij zich niet in een accijnsschorsingsregeling bevonden. Enkel is in geschil of belanghebbende deze sigaretten voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daarbij betrokken was.
Zending [plaats1]
4.7.
Belanghebbende heeft voor de zending [plaats1] aangevoerd dat hij door de strafkamer van het Hof is vrijgesproken van het hem voor die zending tenlastegelegde. Uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1023:JUD002778510 (Melo Tadeu vs Portugal) volgt – kort samengevat – dat een vrijspraak in een strafrechtelijke procedure in overweging dient te worden genomen in strafrechtelijke en andersoortige zaken, zoals belastingprocedures. De belastingkamer van het Hof moet dus in acht nemen dat de strafkamer van het Hof belanghebbende heeft vrijgesproken van het tenlastegelegde feit dat hij opzettelijk de sigaretten zonder accijnszegels van de zending [plaats1] voorhanden had gehad (zie 2.11).
4.8.
Aan belanghebbende was voor wat betreft de zending [plaats1] tenlastegelegd dat:
“Hij op of omstreeks 30 juni 2010 […] althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juni 2010 […] in de gemeente [plaats1] […], althans in Nederland […], tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) accijnsgoed(eren), te weten
1. Circa drie miljoen sigaretten, althans een grote hoeveelheid sigaretten, van het merk [merk1] […]
voorhanden heeft/hebben gehad, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing was/waren betrokken.”
De strafkamer van het Hof heeft bij zijn vrijspraak van het tenlastegelegde – voor wat betreft de zending [plaats1] – het navolgende overwogen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - op gronden als verwoord in zijn pleidooi - aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om ten aanzien van de eerste gedraging tot een bewezenverklaring voor het "voorhanden hebben" van de ten laste gelegde accijnsgoederen te komen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onder meer het volgende gebleken:
Op 30 juni 2010 heeft [naam8] , werkzaam bij [naam1] in [plaats1] , gezien dat er een lading sigaretten in een vrachtwagen zat die bij het bedrijf was aangekomen. De dozen sigaretten hadden geen accijnszegel. De douane is gebeld en in afwachting daarvan kwamen er twee mannen die zeiden dat het hun vracht was. [naam8] heeft de mannen naar naam en telefoonnummer gevraagd en kreeg de naam [belanghebbende] en telefoonnummer [nummer1] door.
De douane heeft in de betreffende vrachtzending drie miljoen sigaretten van het merk ` [merk1] ' aangetroffen, welke niet waren voorzien van het vereiste accijnszegel. Op de bij de lading aangetroffen vervoerspapieren staat [naam1] in [plaats1] als ontvanger van de lading vermeld. De verzender zou [naam3] ., gevestigd in [plaats4] , Malta, zijn en het transport is verzorgd door [naam2] .
Voor het voorhanden hebben van de accijnsgoederen is vereist dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht heeft over die goederen.
Het hof is van oordeel dat op grond van het bovenstaande, niet vast is komen te staan dat verdachte de sigaretten voorhanden heeft gehad, zodat verdachte van deze gedraging dient te worden vrijgesproken.”
4.9.
Uit de vrijspraak volgt dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende de accijnsgoederen van de zending [plaats1] voorhanden heeft gehad in die zin dat niet is komen vast te staan dat hij de feitelijke beschikkingsmacht over die goederen heeft gehad. Dit volgt, naar het oordeel van het Hof, ook in fiscale zin uit de feiten zoals vastgesteld onder 2.3 tot en met 2.6. Uit die feiten blijkt dat belanghebbende niet de fysieke beschikkingsmacht heeft gehad over de sigaretten die bij [naam1] aankwamen. De fysieke beschikkingsmacht in de zin van artikel 2, lid 1 sub b WA lag bij de vrachtwagenchauffeur en/of [naam1] , zoals de Inspecteur ook heeft aangegeven in zijn verweerschrift.
4.10.
Het voorgaande sluit echter niet uit dat belanghebbende toch als belastingplichtige wordt aangemerkt omdat hij als persoon bij het voorhanden hebben ervan betrokken is geweest in de zin van artikel 51, lid 1 sub b WA.
4.11.
Het Hof is van oordeel, gelijk de Rechtbank, dat belanghebbende wel als belastingplichtige kan worden aangemerkt omdat hij bij het voorhanden hebben van de accijnsgoederen betrokken is geweest. Niet in geschil is namelijk dat belanghebbende zich bij [naam1] heeft gemeld om de vracht uit de vrachtwagen van de transporteur op te eisen. Belanghebbende is bij [naam1] naar binnen gegaan en heeft toen – omdat [naam1] de vrachtwagen niet vrijgaf in afwachting van de Douane – zijn naam en telefoonnummer achtergelaten bij [naam1] met het verzoek contact op te nemen als de Douaneprocedure was afgerond. Uit de verklaringen van belanghebbende blijkt dat hij kort daarvoor was gebeld door de transporteur, omdat de chauffeur van de vrachtwagen het juiste adres niet kon vinden. Belanghebbende is vervolgens op zoek gegaan naar de vrachtwagen en zag deze bij [naam1] staan. Belanghebbende heeft deze gang van zaken ter zitting bij de Rechtbank bevestigd, zo volgt uit het proces-verbaal. Belanghebbende heeft daaraan toegevoegd dat hij een lading drinkwater verwachtte. Hij heeft ook aangegeven dat hij nooit meer achter de zending bij [naam1] is aangegaan, omdat hij ‘het wel best vond’ en de importeur, voor wie het water bestemd zou zijn, er niet meer naar gevraagd heeft. Het Hof acht die gang van zaken niet geloofwaardig. Uit de gang van zaken maakt het Hof op dat belanghebbende actief op zoek ging naar de vrachtwagen, deze vond en vervolgens de lading trachtte op te eisen. Hij fungeerde daarbij ook als aanspreekpunt voor de transporteur. Belanghebbende was dus betrokken bij de lading in de vrachtwagen. Dat hij – volgens zijn verklaring, wat daar verder ook van zij – geen weet had van de sigaretten in de lading, maakt dat niet anders. Evenmin maakt de adressering van de goederen aan [naam1] dat anders. Dat is immers niet relevant voor de vraag of belanghebbende zelf bij het voorhanden hebben van de accijnsgoederen betrokken was. Het enkele feit dát hij bij het voorhanden hebben van de sigaretten zonder de vereiste accijnszegels betrokken was, is op zichzelf voldoende om belanghebbende als belastingplichtige in de zin van artikel 51, lid 1 sub b WA te kunnen aanmerken. Dit houdt in dat de Inspecteur de over de zending [plaats1] verschuldigde accijns bij belanghebbende mocht naheffen.
4.12.
Het hoger beroep kan in zoverre niet slagen.
Zending [plaats3]
4.13.
Belanghebbende heeft verklaard dat hij de opslagloods aan de [adres3] te [plaats3] ‘een week of twee’ in gebruik had voor de datum waarop hij de huurovereenkomst tekenende en de inval van de FIOD plaatsvond (op 22 maart 2012). Hij had de sleutel van de (directeur van de) verhuurder gekregen, aldus zijn verklaring. Uit zijn verklaring volgt ook dat hij betrokken was bij de ontvangst van de lading, waarbij hij pallets zag die waren omwikkeld met zwarte folie. Vast staat ook dat hij heeft gezien dat het sigaretten waren (zie 2.10).
4.14.
Belanghebbende heeft verklaard dat de drie andere personen een gedeelte van de opslagloods zouden onderhuren en dat zij al de sleutel van de opslagloods in bezit zouden hebben gehad. Daarvan blijkt echter niets uit het dossier. Er is geen (onder)huurovereenkomst gesloten met die drie andere personen, noch met derden. Belanghebbende heeft ook verklaard dat hij niet de eigenaar was van de sigaretten. Gelet op de toets die moet worden aangelegd (zoals uiteengezet in r.o. 4.4), is echter niet relevant of belanghebbende al of niet eigenaar was van de in die opslagloods aangetroffen sigaretten. Evenmin is relevant dat belanghebbende ‘niet de grote man was’ zoals de strafkamer van het Hof heeft geoordeeld in haar arrest. Van belang is slechts of belanghebbende de sigaretten, zonder accijnszegels en buiten een accijnsschorsingsregeling, fysiek in bezit – en daarmee voorhanden – had.
4.15.
Het Hof acht, gelet op alle feiten en omstandigheden, aannemelijk dat belanghebbende de sigaretten, zonder accijnszegels en buiten een accijnsschorsingsregeling, voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 51, lid 1 sub b in verbinding met artikel 2, lid 1 sub b WA. Belanghebbende was al twee weken voor de inval de enig rechthebbende (huurder) van de opslagloods. Daaraan doet niet af dat de huurovereenkomst – volgens belanghebbende – pas kort voor de inval van de FIOD/Douane is getekend. In de door belanghebbende gehuurde opslagloods zijn sigaretten aangetroffen zonder accijnszegels en buiten een accijnsschorsingsregeling. Belanghebbende was op de hoogte van de aanwezigheid van de sigaretten en ook aanwezig bij de aankomst van de lading. Daarom kan het Hof geen andere conclusie trekken dan dat belanghebbende de sigaretten voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 2, lid 1 sub b WA.
4.16.
Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Belastingrente
4.17.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag in stand blijft, wordt de belastingrente niet verminderd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 september 2023.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (R.A.V. Boxem)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 14 september 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.