2.3De bijzondere curator heeft – onder meer – het volgende opgenomen in haar rapport.
“(…)
Welke rol spelen gebeurtenissen in het verleden tussen de vader, [de zoon] en de andere gezinsleden en wat is de invloed daarvan op de totstandkoming van een optimale zorg- en contactregeling tussen [de zoon] en de vader?
Het laat zich aanzien dat de verstoorde relatie tussen de vader en de moeder na de echtscheiding een belangrijke rol speelt bij de ontstane situatie. (…) Uit de stukken blijkt dat er in het verleden meerdere pogingen zijn gedaan om ook d.m.v. hulpverlening de relatie tussen de ex-partners te verbeteren. Dit zonder resultaat.
Vader voelt zich in de procedures rond de omgang met [de zoon] niet gezien en gehoord: niet door de moeder, niet door de hulpverleners, niet door de rechters. (…)
Het valt op dat de vader zichzelf en [de zoon] als gelijkwaardig beschouwt en niet een duidelijke vaderrol pakt. De vader laat niet zien en horen dat hij begrijpt waar [de zoon] mee worstelt. Bij het maken van contact stelt hij weliswaar dat [de zoon] altijd welkom is, maar laat hij het initiatief wel bij zijn zoon. [de zoon] heeft te maken met een ingewikkelde problematiek - rond de geslachtsverandering - die maakt dat de zaken die hem m.b.t. de omgang dwars zitten van vader juist aandacht en begrip zouden vergen. Dat onderkent de vader niet voldoende: hij laat vooral een gevoel van miskenning zien. Dat dingen mislopen komt door externe factoren: de moeder, de hormonen, de hulpverleners, enzovoorts, en ook [de zoon] zelf werkt tegen.
Vader geeft aan niet te begrijpen waarom zaken middels een gerechtelijke procedure moeten lopen en niet vaker wordt gekozen voor het aangaan van een gesprek om problemen op te lossen. Helaas zijn het juist deze gesprekken die in het verleden niet tot stand zijn gekomen. (…)
Moeder laat in haar gesprek blijken het voor [de zoon] jammer te vinden dat hij geen of weinig contact heeft met zijn vader. Zij vindt het belangrijk dat dit wel tot stand komt. Daarvoor is echter aldus de moeder wel de erkenning en acceptatie nodig van de geslachtsverandering van [de zoon] . Ze geeft ook aan dat het juist de overeenkomsten tussen vader en zoon zijn die zorgen voor botsingen. Ze schrijft niet alle problemen toe aan de geslachtsverandering. Ook de ontwikkelingsfase van [de zoon] , de puberteit, speelt daarbij in haar ogen een rol. Ook het punt dat [de zoon] altijd worstelt met heimwee en behoefte heeft aan rust en een rustige thuissituatie speelt volgens haar een rol bij het feit dat hij niet naar zijn vader wil.
Het is opvallend dat beide ouders de kinderen zowel [de zoon] als [de dochter] - een rol toedelen met een grote eigen verantwoordelijkheid bij het onderhouden van contact met de vader. [de dochter] , die een goede relatie met haar vader heeft, regelt de contacten zelf. Ook bij [de zoon] wordt die verantwoordelijkheid en het initiatief neergelegd.
(…)
Ook bij [de zoon] zelf wordt een (te) grote verantwoordelijkheid gelegd. De vader geeft weliswaar aan dat hij graag contact met [de zoon] wil - ‘hij blijft mijn kind’- maar neemt daartoe zelf geen of weinig initiatief. Hij heeft in het verleden ook weinig gedaan aan het verbeteren van de situatie. Zo legt hij de verantwoordelijkheid voor het noemen van [de zoon] bij zijn jongensnaam bij hem. Ook daarbij zou de vader zelf een meer actieve rol hebben kunnen innemen en zich vaker dienen te realiseren dat [de zoon] een kind is.
Van zowel de moeder als de vader en zelfs van zus [de dochter] krijgt [de zoon] in deze weinig steun. Beslissingen over omgang worden bij [de zoon] neergelegd, ouders onderling hebben daarover nauwelijks contact. Het is van belang dat de beide ouders, hoe hun onderlinge relatie ook is, zich opstellen als ouders en de kinderen steunen. Ook dienen zij onderliggende conflicten buiten de kinderen te houden en belangrijke beslissingen samen te nemen. In het algemeen kan worden gesteld dat kinderen met ouders met een negatieve houding jegens elkaar opgroeien in ‘gespletenheid’. Loyaliteit van kinderen aan hun ouders is een gegeven: ook wanneer de relatie met een van de ouders te wensen overlaat, In een dergelijke situatie dienen ouders zelfde verantwoordelijkheid te nemen te zorgen voor de uitvoering van de omgangsregeling. De last dat te regelen is voor een kind te zwaar. Voor [de zoon] - zeker omdat hij te maken heeft met flinke andere ontwikkelingstaken - geldt dat zeker.
Gelet op het antwoord op de vorige vraag, op welke manier kan het best invulling worden gegeven aan het contact tussen [de zoon] en de vader, en onder welke voorwaarden?
Dat contact tussen ouders en hun kind voor de ontwikkeling belangrijk is, behoeft geen nadere uitleg. Zeker voor [de zoon] , vanwege de geslachtsverandering en de problematiek die daarbij komt kijken, is steun van beide ouders en de andere familieleden cruciaal. Immers, de gekozen weg is zwaar en ingrijpend voor [de zoon] .
Er dient op zo kort mogelijke termijn een regeling te komen, waarbij dat contact opnieuw wordt opgestart. Zowel [de zoon] als zijn vader staan daarvoor open, maar zijn het erover eens dat een weekend-regeling, waarbij [de zoon] bij vader zal logeren, niet wenselijk is. Beiden zijn het er ook over eens dat een andere afspraak wellicht gekoppeld kan worden aan het halen en brengen van zus [de dochter] .
In de eerder door de rechtbank Gelderland opgelegde regeling, waartegen vader hoger beroep heeft ingesteld én waar [de zoon] bij nader inzien ook niet erg enthousiast over is, werd omgang van een weekend in de twee maanden vastgelegd. Daar er beter niet gelogeerd kan worden, zou deze regeling kunnen worden aangepast in een omgangsmoment (van minimaal 3 uur) waarbij vader en zoon iets gezamenlijk gaan ondernemen. De communicatie en afstemming over deze omgangsmomenten zal moeten gaan tussen de ouders: de verantwoordelijkheid moet niet liggen bij [de zoon] , maar bij zijn ouders. Daarbij kan [de zoon] zich gesteund weten door beide ouders. In beginsel zal deze omgang plaats vinden in de buurt van de woonplaats van [de zoon] .
De zes omgangsmomenten zullen dusdanig worden ingevuld dat [de zoon] en zijn vader samen bepalen welke activiteiten er ondernomen worden. Lukt dat niet dan mag [de zoon] 3 x aangeven welke activiteit hij met zijn vader wil gaan doen, de andere 3x mag vader dat bepalen.
(…)”