ECLI:NL:GHARL:2023:8350

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
200.322.675
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagkracht van de vrouw in kinderalimentatiezaak met bewijsopdracht voor arbeidsdeskundig rapport

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de draagkracht van de vrouw centraal in het kader van kinderalimentatie. De vrouw, die reuma heeft, stelt dat zij niet meer dan 20 uur per week kan werken en heeft de rechtbank gevraagd om haar bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van haar kinderen te verhogen. De rechtbank heeft in eerste aanleg bepaald dat de man € 283,- per kind per maand moet betalen, maar de vrouw is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de vrouw de gelegenheid geboden om een arbeidsdeskundig rapport over te leggen om haar stelling van arbeidsongeschiktheid te onderbouwen. De man heeft de stelling van de vrouw betwist en stelt dat zij in staat is om meer uren te werken. Het hof heeft de vrouw nu tot 30 november 2023 de tijd gegeven om dit rapport in te dienen, alvorens verdere beslissingen te nemen. De zaak illustreert de complexiteit van het bewijs van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.675
(zaaknummer rechtbank Gelderland 405579)
beschikking van 5 oktober 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E.M. Beijersbergen te Den Haag,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J. Blok te Veenendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 februari 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Asselt van 11 augustus 2023 met producties; en
- een journaalbericht van mr. Van Beijersbergen van 11 augustus 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, met haar advocaat; en
- de man, met zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 in [woonplaats1] ; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 in [woonplaats1] ,
over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen staan ingeschreven op het adres van de vrouw. De kinderen verblijven in de even weken van zaterdag 10.00 uur (of na het voetballen) tot dinsdag naar school (8.30 uur) bij de man en in de oneven weken van dinsdag na school (15.00 uur) tot woensdag naar school (8.30 uur).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man met ingang van 10 november 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan de vrouw € 283,- per kind per maand betalen zal, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ingangsdatum, de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, op basis van de door het hof te berekenen draagkracht van de man en de vrouw een bedrag te bepalen dat de man met ingang van 1 april 2022 dan wel 28 juni 2022 aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw aan het hof verteld dat zij de bijdrage van de man op € 419,- per kind per maand heeft berekend.
4.3
De man is op zijn beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de draagkracht en verdiencapaciteit van de vrouw, het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen en de zorgkorting. De man verzoekt in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover hij daartegen grieven heeft gericht en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij met ingang van 10 november 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aan de vrouw zal betalen een bedrag ad € 223,- per kind per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.4
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep en zij vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de vrouw een bewijsopdracht geven ten aanzien van haar arbeidsongeschiktheid. Het hof legt dat hierna uit.
5.2
De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen van de vrouw berekend op € 2.598,- per maand en haar draagkracht op € 559,- per maand. Bij de berekening is de rechtbank ervan uitgegaan dat de vrouw ten minste 30 uur per week kan werken en zij daarmee een inkomen kan verwerven van € 26.367,- bruto per jaar. De rechtbank overweegt daarbij dat de vrouw haar stelling – die door de man is betwist – dat zij niet meer dan 20 uur per week kan werken in verband met haar reuma niet met stukken heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is het, ondanks het feit dat de vrouw haar stelling niet met stukken heeft onderbouwd, aannemelijk dat de vrouw extra tijd nodig heeft om van haar werk te herstellen als gevolg van haar ziekte. Daarom vindt de rechtbank het niet redelijk om ervan uit te gaan dat de vrouw fulltime kan werken.
5.3
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. De vrouw voert aan dat zij reuma heeft als gevolg waarvan zij veel lichamelijke klachten heeft. Hierdoor kan zij niet meer uren werken dan zij nu doet. De vrouw heeft tijdens een vakantieperiode 24 uur per week gewerkt, maar dat was fysiek te zwaar, aldus de vrouw. De vrouw verwijst voor haar stellingen naar een e-mail van haar werkgever die onder meer schrijft:
“(…)
We waren enorm geholpen met de 24 uur per week tijdens de vakantieperiode. Helaas zagen wij een keerzijde in je gezondheid.
Ontstoken ogen, moeite met opstaan en moeilijker lopen. Wij hebben gemerkt, en wat we eigenlijk al wisten, dat jij prima weet waar je grenzen liggen.
Dat je een goede balans hebt gevonden qua gezondheid en dat meer werken om die reden ervoor jouw helaas niet inzit.
(…)”
De vrouw verwijst ook naar een brief van haar reumatoloog die onder meer schrijft:
“(…)
Van patiënte verneem ik dat zij serieus geprobeerd heeft tegemoet te komen aan de wensen van de werkgever om meer te werken, maar dat dat niet lukt omdat er dan weer meer pijn en stijfheid in haar gewrichten komt, de moeheid haar weer parten gaat spelen en haar ogen (de laatste tijd voornamelijk het linkeroog) dan weer ontstoken raken.
Door hun chronische ziek zijn, hebben de meeste reumapatiënten in de loop der jaren een goede ervaringsdeskundigheid opgebouwd ten aanzien van hun eigen situatie en weten dus doorgaans goed waar hun grenzen liggen (en dat is voor elke patiënt weer anders) om toch nog op een acceptabele manier door het leven te gaan.
(…)”
Uit het door de vrouw overgelegde afsprakenoverzicht bij de [naam1] blijkt dat in de periode waarin de vrouw 24 uur per week werkte, haar oogklachten toenamen en zij vaker een consult met haar oogarts had, aldus de vrouw.
Ten slotte verwijst de vrouw naar een uitnodiging van de [naam2] en [naam3] om mee te doen aan een onderzoek naar vermoeidheid rondom de toediening van biologische medicijnen.
Met deze stukken heeft de vrouw haar stelling dat zij niet meer dan 20 uur kan werken in verband met haar medische situatie voldoende toegelicht en aangetoond, aldus de vrouw.
Voor zover haar medische situatie het wél toe zou laten om meer te werken, voert de vrouw aan dat zij bij haar huidige werkgever niet meer kan werken, zoals blijkt uit een e-mail van haar werkgever. Als zij als postbode zou gaan werken – zoals de man eerder heeft gesteld – dan zou zij met 30 uur werken evenveel verdienen als zij nu doet met 20 uur.
5.4
De man voert verweer tegen de stellingen van de vrouw. Ook formuleert hij een incidentele grief tegen de beslissing van de rechtbank om uit te gaan van een werkweek van 30 uur. De man betwist dat uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is. Ook weerspreekt de man dat de vrouw extra tijd nodig heeft om te herstellen van haar werk. Omdat de vrouw nalaat om – bijvoorbeeld met een arbeidsdeskundig rapport – aan te tonen dat zij arbeidsongeschikt is, en in welke mate, moet ervan worden uitgegaan dat zij 40 uur per week kan werken.
Onder verwijzing naar een vacature betwist de man dat de vrouw bij haar huidige werkgever niet meer kan werken. Voor zover de vrouw niet bij haar huidige werkgever fulltime kan werken, kan zij elders als receptioniste gaan werken, aldus de man. Hij verwijst hiervoor naar verschillende vacatures die hij heeft overgelegd.
5.5
De vrouw verweert zich hiertegen. Zij kan niet meer uren werken bij haar werkgever in een andere functie. Haar huidige functie is – in verband met haar beperkingen – speciaal voor haar gecreëerd. Ook kan zij vanwege haar fysieke klachten niet (fulltime) als receptioniste (elders) aan de slag.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw reuma heeft. Wel in geschil is de vraag welke gevolgen dit heeft voor de mogelijkheid van de vrouw om meer uren te werken dan zij nu doet. De vrouw heeft gesteld dat zij als gevolg van haar lichamelijke klachten die worden veroorzaakt door haar reuma niet meer dan 20 uur per week kan werken. De man heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Op grond van de hoofdregel in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in combinatie met artikelen 362 en 284 Rv draagt de vrouw de bewijslast van haar stelling.
Het hof biedt de vrouw de gelegenheid een rapport van een arbeidsdeskundige over te leggen waarin wordt beoordeeld of sprake is van arbeidsbeperkingen en wat deze beperkingen betekenen voor de mate van arbeidsgeschiktheid en de aard van de te verrichten arbeid. Dit rapport moet uiterlijk acht weken na de datum van deze beschikking bij het hof zijn ingediend. In afwachting daarvan zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
stelt de vrouw in de gelegenheid uiterlijk op 30 november 2023 een arbeidsdeskundig rapport over te leggen als bedoeld in rov. 5.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, K. Mans, en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 5 oktober 2023 uitgesproken door mr. S. Kuijpers in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.