ECLI:NL:GHARL:2023:8351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
200.323.198
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2018. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend tot wijziging van de omgangsregeling, die door de rechtbank was vastgesteld. De vader had in 2019 al vervangende toestemming gekregen om de minderjarige te erkennen, maar de omgangsregeling was sindsdien problematisch gebleken. De moeder vreesde voor de veiligheid van de minderjarige tijdens onbegeleide omgang met de vader, terwijl de vader stelde dat de communicatie tussen hem en de moeder niet goed was, maar dat dit geen belemmering voor onbegeleide omgang zou moeten zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De moeder benadrukte dat de omgang onder professionele begeleiding moest plaatsvinden, terwijl de vader verzocht om onbegeleide omgang. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op de minderjarige. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat er eenmaal per twee weken onder professionele begeleiding contact zal zijn tussen de vader en de minderjarige. Dit besluit is genomen om de belangen van de minderjarige te waarborgen en om te voorkomen dat de moeder onder druk komt te staan door de omgangsregeling. De verzoeken van beide ouders tot wijziging van de eerdere beschikking zijn afgewezen, maar de nieuwe omgangsregeling is vastgesteld en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.323.198/01 en 200.323.198/04 en 200.323.198/05
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 522504)
beschikking van 5 oktober 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
in zaaknummers 200.323.198/04 en 200.323.198/05:
verzoekster en verweerster in de procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening,
in zaaknummer 200.323.198/01:
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
in zaaknummers 200.323.198/04 en 200.323.198/05:
verweerder en verzoeker in de procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening,
in zaaknummer 200.323.198/01:
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Hellinga te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

Voorlopige voorzieningen (200.323.198/04 en 200.323.198/05)
2.1
Het verloop van de procedure in de voorlopige voorzieningen blijkt uit:
- het verzoekschrift van de moeder tot het treffen van voorlopige voorzieningen, ingekomen op 26 juni 2023;
- het verweerschrift van de vader tevens houdende een zelfstandig verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen; en
- een verweerschrift van de moeder tegen het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen.
Hoofdzaak (200.323.198/01)
2.2
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking met producties, ingekomen op 24 februari 2023;
  • het verweerschrift tevens houdende een incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep; en
  • een journaalbericht van mr. Van den Heuvel van 11 september 2023 met een brief met producties.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel; en
- de vader, bijgestaan door mr. Hellinga.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 3 juli 2019 heeft de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen, het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag afgewezen en als omgangsregeling vastgesteld dat de vader contact heeft met [de minderjarige] :
  • begeleid door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) gedurende twee uur iedere twee weken, althans de hoeveelheid tijd tussen de één en twee uur die het CJG in de praktijk kan waarmaken met het streven om dit twee uur te laten zijn;
  • eventueel en zo mogelijk uit te breiden op instigatie van het GJG.
3.3
Bij beschikking van 11 oktober 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder eens per twee maanden voor de eerste van de maand aan de vader een e-mail zal sturen over:
  • de gezondheid van [de minderjarige] ,
  • hoe het gaat op school, en
  • haar hobby’s.
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de moeder voorlopig één dag voor de (begeleide) omgangmomenten tussen de vader en [de minderjarige] een e-mail zal sturen aan de vader met daarin informatie over hoe het op dat moment met [de minderjarige] gaat en wat [de minderjarige] bezighoudt, zodat de vader tijdens zijn omgangsmoment goed kan aansluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank als omgangsregeling vastgesteld dat de vader vanaf de week van 9 januari 2023 omgang heeft met [de minderjarige] :
  • zes weken: op vrijdag na school tot 18:00 uur in [woonplaats1] onder begeleiding van de moeder;
  • na deze zes weken, zes weken: op vrijdag na school tot 18:00 uur in [woonplaats2] op een neutrale plek, bij de bakkerij, de woning of de moskee van de vader onder begeleiding van de moeder, waarbij de moeder steeds meer afstand neemt;
  • na deze zes weken, drie maanden: in de ene week van vrijdag na school tot 18:00 uur en in de andere week van vrijdag na school tot zaterdag naar ballet en paardrijden, waarbij de vader [de minderjarige] na het ballet en paardrijden weer naar huis brengt;
  • na deze drie maanden: om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17:00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt.
De rechtbank heeft voorts bepaald dat op het moment dat de opbouw van de omgang is voltooid en de definitieve omgangsregeling is ingegaan, [de minderjarige] vier weken per jaar vakantie doorbrengt met de vader, waarbij de ouders jaarlijks in onderling overleg afspreken welke weken dit zijn. Tot slot heeft de rechtbank de overige verzoeken van de ouders afgewezen.
3.5
De moeder heeft op 24 februari 2023 bij haar beroepschrift een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en een voorlopige voorziening verzocht.
3.6
Op 20 april 2023 heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing afgewezen. Op het verzoek van de vader heeft het hof als volgt beslist:
“(…) wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2022 en, beschikkende voor de duur van het geding:
treft als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde regeling, met dien verstande dat de eerste fase van die omgangsregeling ingaat op de eerste vrijdag na de datum van deze beschikking en waarbij, als de omgang plaatsvindt in [woonplaats1] , de vader [de minderjarige] ophaalt uit school en begeleidt naar de zwemles en met dien verstande dat de moeder gedurende de omgangsmomenten van de eerste twee fases van de omgangsregeling op de achtergrond aanwezig mag zijn dan wel zich in overleg met de vader door een derde kan laten vervangen;
bepaalt dat indien de moeder in gebreke blijft aan voormelde omgangsregeling te voldoen, zij een opeisbare dwangsom verbeurt aan de vader ten bedrage van € 125,- per overtreding met een maximum van € 5.000,-. (…)”

4.De omvang van het geschil

Voorlopige voorzieningen (200.323.198/04 en 200.323.198/05)
4.1
De moeder heeft het hof als voorlopige voorziening voor de duur van het hoger beroep verzocht vast te stellen dat [de minderjarige] eens per week voor de duur van vier uren onder begeleiding van een derde (Tussenthuis) omgang heeft met de vader.
4.2
De vader heeft zich hiertegen verweerd en gevraagd het verzoek van de moeder af te wijzen. Op zijn beurt heeft de vader verzocht om voor de duur van het hoger beroep te bepalen dat de beschikking van 20 april 2023 wordt gewijzigd, in die zin dat de omgang onbegeleid – in plaats van begeleid – plaatsvindt waarbij het aan de vader is hoe de omgang wordt ingevuld.
Hoofdzaak
4.3
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende,
vast te stellen dat [de minderjarige] tweewekelijks onder begeleiding van een (professionele) derde omgang heeft met de vader.
4.4
De vader voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen. De vader is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de volgende omgangsregeling vast te stellen:
- de omgang van de eerste stap (gedurende 6 weken) onbegeleid op zondag van 12.00 uur tot 18.00 uur te [woonplaats1] waarbij vader [de minderjarige] bij moeder thuis ophaalt en haar weer terugbrengt;
- de omgang van de tweede stap (gedurende 6 weken) onbegeleid op zondag vanaf 12.00 uur in [woonplaats2] tot 18.00 uur, waarbij moeder [de minderjarige] om 12.00 uur naar de woning van vader brengt en vader [de minderjarige] om 18.00 uur weer thuisbrengt bij moeder;
- de omgang van de derde stap (gedurende 3 maanden) onbegeleid de ene week conform stap 2 en de andere week van zaterdag 12.00 uur tot zondag 17.00 uur waarbij vader [de minderjarige] bij moeder thuis ophaalt en haar ook weer terugbrengt en, indien [de minderjarige] op zaterdag naar paardrijles of ballet moet (na 12.00 uur) met haar daar naartoe gaat;
- de omgang van de vierde stap (na verloop van de drie maanden van stap 3) onbegeleid om de week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur waarbij vader [de minderjarige] bij moeder thuis ophaalt en haar ook weer terugbrengt en dat vader met [de minderjarige] naar paardrijles of ballet gaat wanneer [de minderjarige] op zaterdag een les heeft;
- moeder verplicht is voornoemde regeling na te komen op straffe van verbeurte van
een dwangsom van € 250,- per keer dat moeder de zorgregeling niet nakomt met een
maximum van € 10.000,-.
De vader verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de vakantieregeling te bekrachtigen.
4.5
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Voorlopige voorzieningen (200.323.198/04 en 200.323.198/05)
5.1
Omdat het hof een beslissing in de hoofdzaak zal nemen, hebben de moeder en de vader geen belang meer bij de voorlopige voorzieningen. Het hof zal de verzoeken van de moeder en de vader daarom afwijzen.
Hoofdzaak
5.2
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3
De moeder stelt dat zij het belangrijk vindt dat er omgang is tussen de vader en [de minderjarige] , maar niet op de manier zoals door de rechtbank is vastgesteld. Het lukt partijen niet om het eens te worden over de data, tijdstippen en locaties voor de omgang. Als de moeder in de veronderstelling was dat er een afspraak was, kwam de vader meerdere keren niet opdagen. Hierdoor werd [de minderjarige] teleurgesteld. Ook was er onduidelijkheid over de invulling van de omgang. De moeder bereidde [de minderjarige] voor op de omgang met de vader en op wat zij samen zouden gaan doen. Als de vader de eerder aangekondigde plannen tijdens de omgang omgooide, dan was [de minderjarige] in verwarring.
[de minderjarige] wil dat de moeder bij de omgang is, maar door de angst van de moeder voor de vader en haar PTSS is de moeder niet in staat om direct contact met de vader te hebben. De moeder wordt door de vader genegeerd, gedicteerd en geïntimideerd, waardoor de gezondheid van de moeder zeer onder druk komt te staan, terwijl bovendien haar relatie met [de minderjarige] op deze wijze onder druk komt te staan. Zij kan de omgangsregeling dus niet (meer) begeleiden. Een onbegeleide omgang is niet mogelijk gelet op de veiligheid van [de minderjarige] . De begeleiding dient ervoor te zorgen dat [de minderjarige] vrij contact kan hebben met de vader, zonder dat de moeder belast wordt.
Inmiddels is er al geruime tijd geen contact tussen de vader en de moeder en heeft [de minderjarige] de vader sinds maart 2023 niet meer gezien. De omgang zal dan ook voorzichtig opgestart moeten worden. De moeder acht een tweewekelijks contact tussen [de minderjarige] en haar vader van belang, maar dan wel onder (professionele) begeleiding.
5.4
De vader erkent dat de communicatie tussen de moeder en hem niet erg goed is. Dit is echter geen belemmering voor onbegeleid contact met [de minderjarige] . Hij voert aan dat de rechtbank heel duidelijk is geweest dat voor het opstarten van de omgang niet gewacht hoeft te worden op verbetering van de verhouding tussen de ouders. Ook de raad voor de kinderbescherming heeft in het raadsrapport geen belemmeringen gezien voor (onbegeleide) omgang. De veiligheid van [de minderjarige] is niet in het geding. Het contact tussen haar en de vader is goed. Het is de moeder die de uitvoering van de omgangsregeling onmogelijk maakt. De angst van de moeder is niet reëel en schaadt de belangen van de vader en [de minderjarige] . De vader wil dat de moeder er niet langer voor kan zorgen dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] uitblijft en dat zij niet langer kan bepalen hoe, waar en wanneer de omgang eruit ziet. Daarom heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld. Begeleiding van de omgang (door de moeder of een derde) is niet nodig. Dat zou een stap terug betekenen.
Het blijft van belang dat er een dwangsom wordt verbonden aan de uitvoering van de omgangsregeling, omdat is gebleken dat de moeder zich niet houdt aan de opgelegde omgangsregeling, aldus de vader.
5.5
Het hof zal het verzoek van de moeder toewijzen en zal hierna uitleggen waarom.
In de afgelopen jaren is meerdere malen geprobeerd om een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader te laten plaatsvinden. Dat is tot op heden niet (goed) gelukt. Zoals in de beschikking van dit hof van 20 april 2023 in de schorsingsprocedure reeds is overwogen is met name de begeleiding en de draagkracht door de moeder een knelpunt. Begeleiding door de moeder zou betekenen dat de moeder en de vader in het bijzijn van [de minderjarige] een middag in elkaars aanwezigheid moeten verkeren, terwijl dit over en weer alle verkeerde knoppen indrukt en door hen beiden als zeer belastend wordt ervaren. De moeder voelt zich door de vader opzijgezet en niet serieus genomen, de vader ervaart bij moeder een grote controlebehoefte. Begeleiding door de moeder is daarom naar het oordeel van het hof een gepasseerd station. De vraag is vervolgens of er onbegeleide omgang kan plaatsvinden. Aan de vader kan worden toegegeven dat aan het verloop van de eerdere begeleide omgangsregelingen het vertrouwen en de verwachting kunnen worden ontleend dat [de minderjarige] en de vader op zichzelf ook zonder begeleiding op een goede wijze omgang met elkaar kunnen hebben. Maar in dit geval spelen er meer factoren, die doorwerken in de manier waarop de omgang verloopt en hoe dat voor [de minderjarige] uitpakt. Het gaat dan om de grote spanning tussen de ouders waarmee de omgang is omgeven. Anders dan de vader is het hof van oordeel dat onbegeleide omgang in de huidige situatie toch nog een brug te ver is. Duidelijk is geworden dat de moeder een onbegeleid contact tussen [de minderjarige] en de vader op dit moment niet aankan. Haar kennelijk diepgewortelde wantrouwen in en angst voor de vader en onmacht om daarmee om te gaan leidt ertoe dat zij niet in staat is [de minderjarige] onbegeleid contact met de vader te laten hebben. Indien onbegeleid contact vastgesteld zou worden, zal dat niet in het belang van de (gezondheid van de) moeder zijn, met als gevolg dat [de minderjarige] hier ook onder te lijden heeft. Daar komt bij dat de vader zich in het geheel niet kan verplaatsen in de moeder en op een voor de moeder schadelijke manier contact met haar opneemt door haar bijvoorbeeld een brief te sturen die voor de moeder dreigend overkomt. Dat hij daarmee ook een aandeel heeft in de spanningen rondom de omgang (en het effect dat dit op [de minderjarige] heeft) lijkt hij niet te beseffen. De vader laat daarmee niet zien dat hij in dit opzicht in het belang van [de minderjarige] kan handelen. De boosheid en dominantie van de vader, die ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zichtbaar waren, richt zich weliswaar op de moeder, maar deze houding heeft onvermijdelijk zijn negatieve weerslag op de moeder en op [de minderjarige] . De vader is resoluut in zijn afwijzing van professioneel begeleide omgang, maar de alternatieven lijken op dit moment uitgeput. Een alternatief voor professioneel begeleide omgang is aanvankelijk gezocht in begeleiding door de moeder zelf, maar dat blijkt (zoals hiervoor overwogen) niet te werken. Besproken is voorts of een vertrouwde oplossing binnen het eigen netwerk kan worden gezocht, maar die mogelijkheid lijkt - voor zover al serieus door partijen onderzocht - niet aanwezig. Dan wordt het lastig om uit de patstelling tussen de ouders te geraken. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige] als gevolg van deze patstelling haar vader niet meer zal zien. Omdat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat zij een band houdt met de vader dient al het mogelijke gedaan te worden om de omgang toch plaats te laten vinden. Daarom blijft de mogelijkheid van een door een professionele derde begeleid contact over. Op die manier kan bekeken worden hoe de contacten tussen [de minderjarige] en de vader zijn, welke uitwerking dit heeft op de moeder en hoe de vader ermee omgaat. Naar het oordeel van het hof is er op deze manier minder risico op verwarring, onduidelijkheid en onrust en wordt de draagkracht van de moeder niet op de proef gesteld. De vader heeft weliswaar op de mondelinge behandeling laten weten niet mee te willen werken aan begeleide omgang, maar het hof gaat ervan uit dat de vader, die wel te kennen heeft gegeven [de minderjarige] te willen zien en haar belang voorop te willen stellen, dit alsnog zal doen. De door de moeder voorgestelde derde, namelijk Tussenthuis, dan wel een andere professionele instantie zou de omgang kunnen begeleiden. Vooralsnog zal het hof beslissen dat er tweewekelijks een middag onder begeleiding contact zal zijn tussen de vader en [de minderjarige] . Het is aan de professionele begeleiding (bijvoorbeeld Tussenthuis) om de duur van de contacten in te schatten en om te bezien of begeleiding op den duur nog nodig is.
Nu met deze beslissing aan de wensen van de moeder tegemoet wordt gekomen gaat het hof er van uit dat de moeder een begeleide omgang zal stimuleren en dat geen prikkel tot nakoming nodig is. Het verzoek tot het opleggen/verhogen van een dwangsom zal dan ook worden afgewezen.
Nu het verzoek van de moeder wordt toegewezen, zal het verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende:
in de voorlopige voorzieningen
wijst de verzoeken van de moeder en de vader af;
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2022 en opnieuw beschikkende:
stelt vast als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] dat er eenmaal per twee weken onder professionele begeleiding contact zal zijn, waarbij de duur wordt vastgesteld door de professionele instantie.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, R. Feunekes en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 5 oktober 2023 uitgesproken door mr. S. Kuijpers in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.