ECLI:NL:GHARL:2023:8745

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
200.324.332/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over dwangsommen wegens camera's gericht op de woning van buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, staat centraal of de appellant, die in hoger beroep is gegaan, dwangsommen heeft verbeurd door camera's te richten op de woning van zijn buren, in strijd met een eerder vonnis van de voorzieningenrechter. De buren, die als geïntimeerden optreden, hebben gesteld dat de appellant tussen 27 oktober en 8 november 2022 camera's heeft geplaatst die zicht gaven op hun perceel. De voorzieningenrechter had eerder in 2019 bepaald dat de appellant geen camera's mocht plaatsen die zicht gaven op het perceel van de buren, op straffe van dwangsommen. De appellant heeft na deze uitspraak de camera's verplaatst, maar in het najaar van 2022 nieuwe camera's geplaatst, wat leidde tot de huidige procedure.

De geïntimeerden hebben op 27 oktober 2022 het vonnis aan de appellant laten betekenen, met de eis om de camera's binnen twee dagen te verwijderen, anders zou hij dwangsommen verbeuren. De geïntimeerden hebben vervolgens beslag laten leggen op een uitkering van de appellant, omdat zij meenden dat hij dwangsommen had verbeurd. De appellant heeft daarop bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de geïntimeerden zouden worden verboden het vonnis ten uitvoer te leggen en dat de beslaglegging opgeheven zou worden.

Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de appellant € 500 aan dwangsommen heeft verbeurd door het plaatsen van een camera die gericht was op de woning van de geïntimeerden. Het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover deze in conventie was gewezen en heeft de geïntimeerden veroordeeld om de gelegde beslagen op te heffen en het onterecht geïnde bedrag terug te betalen aan de appellant, vermeerderd met rente. Het hof heeft verder bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt, omdat beide partijen deels gelijk en ongelijk hebben gekregen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.324.332/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 219393
arrest van 17 oktober 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiser in conventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.C. van der Maas te Haren,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
en bij de voorzieningenrechter optraden als gedaagden in conventie,
hierna samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 6 juni 2023 heeft – na een door het hof veroorzaakte aanhouding – op 14 september 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd
(het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
In dit hoger beroep speelt de vraag of [appellant] € 2.000 aan dwangsommen heeft verbeurd omdat hij in strijd met een vonnis van de voorzieningenrechter uit 2019 tussen
27 oktober en 8 november 2022 camera’s heeft gericht op de woning van zijn buren, [geïntimeerden] Daaraan ligt het volgende ten grondslag [1] .
2.2
[geïntimeerden] woonden aan de [adres] 43 in [woonplaats1] , [appellant] woont op nummer 45. Tussen deze woningen ligt een zijstraat. In een eerder kort geding heeft de voorzieningenrechter op 22 november 2019 [appellant] op straffe van dwangsommen verboden camera's aan zijn woning te bevestigen of op zijn erf aanwezig te hebben op een zodanige plaats en positie dat daarmee zicht wordt verschaft op het perceel en/of de woning van [geïntimeerden] [appellant] heeft daarna de camera’s aan zijn woning bijgesteld, zodat deze geen zicht meer gaven op het perceel van [geïntimeerden] In het najaar van 2022 heeft hij nieuwe camera's geplaatst. Voor [geïntimeerden] was dat aanleiding om op 27 oktober 2022 het vonnis aan hem te laten betekenen, onder de aanzegging dat hij de camera's die (opnieuw) zicht gaven op het perceel van [geïntimeerden] binnen twee dagen te verwijderen, op straffe van verbeurte van de opgelegde dwangsom van € 250 voor iedere dag of ieder dagdeel dat [appellant] hiermee in gebreke zou blijven.
2.3
Omdat zij van mening waren dat [appellant] hierna alsnog dwangsommen verbeurde, hebben [geïntimeerden] op 2l december 2022 executoriaal derdenbeslag laten leggen op een UWV-uitkering van [appellant] . De beslaglegging is dezelfde dag aan hem overbetekend.
2.4
[appellant] heeft daarna bij de voorzieningenrechter (in conventie) gevorderd dat het [geïntimeerden] wordt verboden het vonnis van 22 november 2019 ten uitvoer te leggen voor zover dit tot doel heeft het innen van dwangsommen. Ook vorderde hij een veroordeling van
[geïntimeerden] om de executoriale beslagen op te heffen – een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tot slot vorderde [appellant] dat [geïntimeerden] zouden worden veroordeeld om alles wat zij onrechtmatig hebben geïnd terug te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.
2.5
De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering in hoger beroep een eisvermeerdering bevat waarvan geen melding is gemaakt: de vordering tot terugbetaling is ‘hoofdelijk’, in die zin dat als de een presteert de ander in zoverre is gekweten. Tegen die wijziging is geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook onvoldoende aanleiding de wijziging te weigeren.
2.6
De oorspronkelijke vordering van [geïntimeerden] in reconventie, die de voorzieningenrechter eveneens heeft afgewezen, is in dit hoger beroep niet aan de orde.

3.Het oordeel van het hof

Uitgangspunten
3.1
Het hof dient in hoger beroep vast te stellen of van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening nog steeds sprake orde is. Dat is ten aanzien van de vordering tot opheffing van het beslag het geval, omdat het beslag nog doorloopt. De vordering tot terugbetaling is daarvan een afgeleide en heeft hiermee voldoende samenhang.
3.2
Een vonnis waarbij een veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom is uitgesproken, geeft de bevoegdheid dwangsommen te executeren. Daarvoor is geen nieuwe titel vereist; het volstaat dat de partij die is veroordeeld, niet aan de veroordelingen heeft voldaan. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het niet voldoen door de andere partij aan de veroordelingen rusten op de partij die aanspraak maakt op de verbeurde dwangsommen.
3.3
Als de geëxecuteerde in kort geding staking of schorsing van de executie vordert, moet de voorzieningenrechter beoordelen of de bodemrechter, indien hem een oordeel wordt gevraagd, tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd als in het executiegeschil een bodemprocedure zou worden gevoerd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter een inschatting moet maken van de kans dat de executant er dan in zal slagen te bewijzen dat de geëxecuteerde niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. Gelet op het feit dat de bewijslast op de executant rust en in kort geding in de regel geen plaats is voor bewijsvoering, is een vordering tot schorsing van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde inderdaad niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan.
3.4
[appellant] heeft terecht aangevoerd dat de voorzieningenrechter deze uitgangspunten heeft miskend door te overwegen dat de stelplicht en het bijbehorende bewijsrisico in dit kort geding op hem rusten.
Hebben [geïntimeerden] aannemelijk gemaakt dat [appellant] tussen 27 oktober en 8 november 2022 camera’s op de woning van [geïntimeerden] heeft gericht?
3.5
De afbeeldingen hieronder maken duidelijk op welke locaties bij de woning van
[appellant] de verwijten van [geïntimeerden] betrekking hebben.
Deze foto is afkomstig van Google street view en is ter zitting besproken
-
Camera’s op locaties 1, 2 en 3;
3.6
Onbestreden is dat [appellant] bij zijn binnenterrein drie camera’s aan of in zijn woning had bevestigd toen het vonnis op 27 oktober 2022 aan hem werd betekend, en dat de camera’s op de locaties 2 en 3 konden worden gericht op (een deel van) de woning van
[geïntimeerden] De voorzieningenrechter heeft aannemelijk geacht dat dit na 27 oktober 2022 daadwerkelijk het geval was. De door [geïntimeerden] ingeschakelde deurwaarder heeft in een e-mail van 3 november 2022 berekend dat € 500 aan dwangsommen is verbeurd doordat deze camera’s er op 30 en 31 oktober nog hingen. Niet bestreden is, dat dit feitelijk klopt. Maar dat deze camera’s op 3 november nog niet verwijderd waren, zoals [geïntimeerden] ook aanvoeren, is bestreden en is ook niet in overeenstemming met de berekening van hun deurwaarder; deze gaat in zijn e-mail alleen ten aanzien van later geplaatste camera’s uit van een periode vanaf die datum (zie hierna onder 3.9).
3.7
Op basis van de beschikbare stukken kan het hof niet vaststellen of de camera op locatie 3, die achter het raam van de garage was geplaatst, gericht is geweest op de woning van [geïntimeerden] Die camera is namelijk op geen enkele foto zichtbaar, en ook overigens ontbreken aanwijzingen ter ondersteuning van het standpunt van [geïntimeerden] daarover. Het is niet aannemelijk dat de bodemrechter op basis van de gegevens die nu beschikbaar zijn zou oordelen dat dwangsommen zijn verbeurd omdat deze camera na 27 oktober 2022 op de woning van [geïntimeerden] gericht is geweest.
3.8
Wat de camera op locatie 2 betreft: uit de overgelegde foto’s (onder meer de onderstaande foto) en de onvoldoende bestreden berekeningen van wat deze camera vanuit die positie moet kunnen registreren, blijkt afdoende dat die camera in oktober 2022 (ook) gericht is geweest op de woning van [geïntimeerden] [appellant] heeft aan de hand van een schermafbeelding wel aangevoerd dat de camera alleen zicht gaf op zijn eigen binnenterrein, maar dat is niet in overeenstemming te brengen met de hoek waarin de camera was geplaatst. De afbeelding die hij ter ondersteuning heeft overgelegd, vermeldt bovendien een datum die met dit verweer evenmin in overeenstemming is (19 februari 2004). Ook als die datum niet juist is, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de foto betrekking heeft op de periode waarop het verwijt van [geïntimeerden] ziet. Aannemelijk is daarmee dat (de bodemrechter later zou oordelen dat) [appellant] met het plaatsen van deze camera € 500 aan dwangsommen heeft verbeurd.
Locatie 2
-
nieuwe camera’s op locaties 3 en 4
3.9
Na verwijdering van de hiervoor besproken camera’s heeft [appellant] volgens
[geïntimeerden] in de periode 2 tot en met 8 november 2022 weer twee camera’s geplaatst: opnieuw achter het raam van de garage (locatie 3) en achter een dakraam van de woning (locatie 4). Dat is echter niet aannemelijk gemaakt. Op de foto’s die zijn overgelegd en die betrekking hebben op deze periode, is namelijk op geen van die locaties duidelijk een camera te zien, en ook overigens ontbreken daarvoor aanwijzingen.
De conclusie
3.1
Aannemelijk is geworden dat [appellant] € 500 aan dwangsommen heeft verbeurd door plaatsing van een camera bij locatie 2. Daarvoor is terecht beslag gelegd. Voor zover meer is geïnd, zal dat (na aftrek van kosten) moeten worden terugbetaald. Daartoe zullen
[geïntimeerden] worden veroordeeld. Ook zullen zij de gelegde beslagen moeten opheffen, omdat (onbestreden) de verschuldigde dwangsommen al zijn geïncasseerd en ook de beslagkosten kunnen worden voldaan uit hetgeen zich inmiddels onder de deurwaarder bevindt. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerden] vrijwillig aan deze veroordelingen zullen voldoen en ziet geen aanleiding daaraan een dwangsom te verbinden.
3.11
Voor het overige zijn de verwijten van [geïntimeerden] niet aannemelijk geworden. Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten), omdat partijen ieder deels gelijk/ongelijk hebben gekregen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Groningen van 27 januari 2023 voor zover dat in conventie onder 5.1 is gewezen en beslist als volgt.
veroordeelt [geïntimeerden] om binnen 5 dagen na dit arrest de gelegde executoriale beslagen op te heffen;
veroordeelt [geïntimeerden] om binnen 14 dagen na dit arrest aan [appellant] al hetgeen te betalen dat zij ten onrechte onder de gelegde beslagen hebben geïnd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van inning van het meerdere tot aan de dag van algehele terugbetaling;
bekrachtigt het genoemde vonnis voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, H. de Hek en M. Aksu, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
17 oktober 2023

Voetnoten

1.Deze feitenweergave is onbestreden, maar beoogt niet volledig te zijn.